ECLI:NL:HR:2011:BT2299
Hoge Raad
- Cassatie
- D.G. van Vliet
- E.N. Punt
- J.A.C.A. Overgaauw
- P.M.F. van Loon
- M.A. Fierstra
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de niet-aftrekbaarheid van kosten en lasten in de inkomstenbelasting met betrekking tot wederrechtelijk verkregen voordeel
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 23 december 2010, betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1999. De Inspecteur had de aanslag na bezwaar gehandhaafd, waarna de Rechtbank te Breda het beroep ongegrond verklaarde. Belanghebbende ging in hoger beroep bij het Hof, dat de uitspraak van de Rechtbank bevestigde. Hierna heeft belanghebbende cassatie ingesteld.
De Hoge Raad oordeelt dat het Hof terecht heeft geoordeeld dat belanghebbende geen passiefpost kon vormen voor een toekomstige verplichting tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Het Hof heeft vastgesteld dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat er ultimo 1999 een redelijke mate van zekerheid bestond dat er in de daaropvolgende jaren een verplichting zou ontstaan. De verplichting werd pas in 2000 aangezegd en was ten tijde van de uitspraak van het Hof nog in geschil.
De Hoge Raad concludeert dat het middel van belanghebbende niet kan leiden tot cassatie, omdat het niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond en ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is gewezen door de vice-president D.G. van Vliet en de raadsheren E.N. Punt, J.A.C.A. Overgaauw, P.M.F. van Loon en M.A. Fierstra, en is openbaar uitgesproken op 23 september 2011.