8.1.Verweerder heeft toegelicht en met foto’s onderbouwd dat de [straat 3] een smalle weg is waar geen bus doorheen rijdt. De door eiser genoemde bushalte ligt aan de achterzijde van de woning, vijf meter vanaf de achterzijde van de schuur in de tuin. De stoplichten liggen hemelsbreed gelegen op twintig meter. Eiser heeft onvoldoende onderbouwd waarom er alsnog sprake is van overlast. Het standpunt dat het ervaren van overlast subjectief is, is hiervoor onvoldoende.
9. Voor het toegepaste indexeringspercentage geldt naar het oordeel van de rechtbank, nu de huizenprijzen nog steeds stijgende zijn en er geen onregelmatigheden in het toegepaste indexeringspercentage te ontdekken zijn, geen aanleiding om te oordelen dat die indexering niet correct is, mede gezien het verschil tussen de m²-prijs van de vergelijkingsobjecten, € 1.925,-, en de onroerende zaak, € 1.697,-, waardoor verweerder een speelruimte heeft van € 16.872,-. De rechtbank acht dan ook de indexering, mocht het opgegeven indexeringspercentage incorrect zijn, voldoende verdisconteerd in de vastgestelde waarde.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde niet te hoog is vastgesteld.
11. Het door eiser overgelegde taxatierapport maakt het voorgaande niet anders, omdat onduidelijk is op welke wijze de verschillen ten aanzien van bijvoorbeeld voorzieningen, ligging, onderhoudstoestand en kwaliteit tussen de onroerende zaak en de vergelijkingsobjecten zijn verdisconteerd. De conclusie is dan dat het taxatierapport van eiser onvoldoende gewicht in de schaal legt tegenover het taxatierapport van verweerder.
11. Het beroep is – gelet op r.o. 3.2. en 3.3. – gegrond. Omdat de waarde voor de onroerende zaak niet te hoog is vastgesteld, kunnen de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven.
12. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt zij dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
13. In dit geval krijgt eiser gelijk over zijn standpunt dat verweerder heeft nagelaten het indexeringspercentage inzichtelijk te maken, maar krijgt hij geen gelijk in zijn standpunt over de WOZ-waarde. Die wordt niet verlaagd. Omdat eiser gedeeltelijk in het gelijk is gesteld, ziet de rechtbank op grond van artikel 2, lid 2, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) aanleiding de proceskostenvergoeding te verminderen. De rechtbank vindt het redelijk om de helft van de gebruikelijke vergoeding voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand toe te kennen.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt zij op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 759,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en wegingsfactor 0,5). Nu het primaire besluit in stand blijft, worden de proceskosten in bezwaar, waaronder het door eiser ingediende taxatierapport, niet vergoed.”