ECLI:NL:HR:2020:467
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie over procesbelang bij WOZ-beschikking en de ontvankelijkheid van bezwaar
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 20 maart 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de ontvankelijkheid van een bezwaar tegen een WOZ-beschikking. De belanghebbende, een huurder van een onroerende zaak, had een WOZ-beschikking ontvangen waarin de waarde van de woning voor het jaar 2018 was vastgesteld op € 665.000. De heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar van de belanghebbende niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van procesbelang. De Rechtbank Den Haag had eerder geoordeeld dat de WOZ-waarde voor de belanghebbende geen basis vormde voor een gemeentelijke heffing en dat de bijtelling bij het inkomen voor de inkomstenbelasting niet op een wettelijke bepaling was gebaseerd.
De Hoge Raad oordeelde dat de enkele ontvangst van een op naam gestelde WOZ-beschikking impliceert dat de ontvanger een procesbelang heeft. Dit is in lijn met de parlementaire geschiedenis van de Awb, waarin wordt gesteld dat de geadresseerde van een besluit degene is wiens belang rechtstreeks bij dat besluit is betrokken. De Hoge Raad concludeerde dat de heffingsambtenaar het bezwaar van de belanghebbende niet niet-ontvankelijk had mogen verklaren. De uitspraak van de Rechtbank werd vernietigd en het verzet tegen de eerdere uitspraak werd gegrond verklaard.
De Hoge Raad droeg het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag op om de kosten van het geding in cassatie te vergoeden, inclusief het griffierecht dat de belanghebbende had betaald. Dit arrest benadrukt het belang van procesbelang in het bestuursrecht en de rol van de WOZ-beschikking in de belastingheffing.