ECLI:NL:HR:2009:BJ7919

Hoge Raad

Datum uitspraak
27 november 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/00316
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over proceskostenvergoeding bij beroepsmatig verleende rechtsbijstand in belastingzaken

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 18 december 2007, betreffende beschikkingen op grond van de Wet waardering onroerende zaken. De heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam had de waarde van onroerende zaken vastgesteld voor het tijdvak van 1 januari 2005 tot en met 31 december 2006. Na bezwaar van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar de waarden verminderd, maar de Rechtbank te Rotterdam heeft de uitspraken van de heffingsambtenaar vernietigd en de beschikkingen gehandhaafd zoals deze na vermindering waren vastgesteld.

De heffingsambtenaar heeft hoger beroep ingesteld bij het Hof, dat de uitspraken van de Rechtbank heeft vernietigd voor zover het ging om de proceskostenveroordeling, maar de uitspraken voor het overige heeft bevestigd. Belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld. De Advocaat-Generaal heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het Hof terecht heeft vastgesteld dat belanghebbende geen recht heeft op een proceskostenvergoeding, omdat er geen kosten van verleende rechtsbijstand op belanghebbende drukken. Dit oordeel is in lijn met eerdere rechtspraak en behoeft geen nadere motivering.

De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie ongegrond verklaard, waarmee de uitspraak van het Hof in stand blijft. Dit arrest benadrukt de voorwaarden waaronder een proceskostenvergoeding kan worden toegewezen in belastingzaken, met name in situaties waarin beroepsmatig verleende rechtsbijstand aan de orde is.

Uitspraak

Nr. 08/00316
27 november 2009
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 18 december 2007, nrs. BK-06/00149 en BK-06/00150, betreffende beschikkingen op grond van de Wet waardering onroerende zaken.
1. Geding in feitelijke instanties
Ten aanzien van belanghebbende is bij in één geschrift vervatte beschikkingen de waarde van de onroerende zaken a-straat 1a en a-straat 1b te Z voor het tijdvak 1 januari 2005 tot en met 31 december 2006 vastgesteld.
Na door belanghebbende daartegen gemaakt bezwaar heeft de heffingsambtenaar van de gemeente Rotterdam (hierna: de heffingsambtenaar) bij in één geschrift vervatte uitspraken de beschikkingen gehandhaafd.
Bij ambtshalve gegeven beschikking van de heffingsambtenaar zijn nadien de waarden van de onroerende zaken verminderd.
De Rechtbank te Rotterdam heeft bij afzonderlijke uitspraken (nrs. WOZ 05/4093-ZWI en 05/4208-ZWI) de tegen de uitspraken op bezwaar ingestelde beroepen gegrond verklaard, de uitspraken van de heffingsambtenaar vernietigd en (naar de Hoge Raad verstaat) de beschikkingen gehandhaafd zoals die na de ambtshalve verleende vermindering waren komen te luiden.
De heffingsambtenaar heeft tegen de uitspraken van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Het Hof heeft de uitspraken van de Rechtbank vernietigd voor zover de heffingsambtenaar in de proceskosten is veroordeeld en de uitspraken voor het overige bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam (hierna: het College) heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
Het College heeft een conclusie van dupliek ingediend.
De Advocaat-Generaal R.L.H. IJzerman heeft op 3 juli 2009 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.
Zowel belanghebbende als het College heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de middelen
3.1. Voor het Hof was uitsluitend in geschil of belanghebbende in aanmerking komt voor een vergoeding van de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat geen plaats is voor een proceskostenvergoeding, omdat (overeenkomstig de stelling van de heffingsambtenaar) geen kosten van verleende rechtsbijstand op belanghebbende drukken.
3.3. In middel I, dat tegen dit oordeel is gericht, wordt het standpunt ingenomen dat uit het feit dat sprake is van beroepsmatig verleende rechtsbijstand per definitie volgt dat kosten op belanghebbende drukken. Dit standpunt is onjuist, zodat het middel in zoverre faalt (vgl. HR 25 april 2008, nr. 43815, LJN BD0464, BNB 2008/173).
Het middel kan ook voor het overige niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3.4. In 's Hofs uitspraak ligt het oordeel besloten dat het mogelijk is om uitsluitend in (hoger) beroep te komen tegen een proceskostenveroordeling, welk oordeel juist is. Middel II dat het tegendeel betoogt, kan derhalve niet tot cassatie leiden.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president
J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren C. Schaap, J.W.M. Tijnagel, A.H.T. Heisterkamp en M.W.C. Feteris, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 27 november 2009.