In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 27 november 2018 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag. De rechtbank had het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard, omdat de Inspecteur volledig tegemoet was gekomen aan het bezwaar van belanghebbende. Belanghebbende had verzocht om teruggaaf van belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) in verband met de export van een auto. De Inspecteur had dit verzoek afgewezen, maar later het bezwaar gegrond verklaard en een teruggaaf verleend. Het Hof oordeelde dat de hoorplicht in bezwaar niet geschonden was, omdat de Inspecteur volledig aan het bezwaar tegemoet was gekomen. Het Hof verwierp ook het verzoek van belanghebbende om een hogere rentevergoeding en om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Het Hof concludeerde dat de rechtbank het beroep ten onrechte niet-ontvankelijk had verklaard en dat het beroep ongegrond had moeten worden verklaard. De Inspecteur werd veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende, vastgesteld op € 501, en het griffierecht in hoger beroep werd vergoed.