In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 4 maart 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de heffingsambtenaar van de gemeente Helmond. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een gecombineerd aanslagbiljet voor het belastingjaar 2017, dat op 30 juni 2017 was verzonden. De aanslagen betroffen rioolheffing en afvalstoffenheffing, met een totaalbedrag van € 487,56. Eiser verzocht om toekenning van een dwangsom, maar dit verzoek werd afgewezen door verweerder. Eiser stelde beroep in tegen het uitblijven van een beslissing op zijn bezwaar, maar verweerder had inmiddels de aanslagen verminderd, waardoor er geen materieel geschil meer bestond.
De rechtbank overwoog dat de hoorplicht in bezwaar niet geldt wanneer het bestuursorgaan volledig tegemoetkomt aan de bezwaren van de belanghebbende. Eiser had geen beroepsgronden aangevoerd tegen de vermindering van de aanslagen, waardoor de rechtbank concludeerde dat er geen geschil meer was. De rechtbank verklaarde het beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig beslissen, niet-ontvankelijk en het beroep voor het overige ongegrond. De rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was om verweerder in de proceskosten te veroordelen, aangezien niet aan de wettelijke vereisten voor het instellen van een beroep wegens niet tijdig beslissen was voldaan.