ECLI:NL:HR:2017:3226

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 december 2017
Publicatiedatum
20 december 2017
Zaaknummer
17/03020
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over naheffingsaanslag parkeerbelasting en kostenvergoeding bezwaarfase

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 december 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een naheffingsaanslag parkeerbelasting die aan de belanghebbende was opgelegd door de gemeente Amsterdam. De belanghebbende had bij een automaat parkeerbelasting voldaan, maar had per ongeluk een letter van het kenteken verkeerd ingevoerd. Hierdoor kon de betaling niet worden gekoppeld aan zijn geparkeerde auto, wat leidde tot de naheffingsaanslag. De belanghebbende maakte bezwaar tegen deze aanslag en vroeg om vergoeding van de kosten van de bezwaarfase. De naheffingsaanslag werd uiteindelijk vernietigd, maar de heffingsambtenaar kende geen kostenvergoeding toe.

Het Hof Amsterdam oordeelde dat de naheffingsaanslag niet was herroepen wegens een aan de heffingsambtenaar te wijten onrechtmatigheid. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en stelde dat de herroeping van de naheffingsaanslag niet aan de heffingsambtenaar te wijten was, maar voortkwam uit een fout van de belanghebbende zelf. De Hoge Raad oordeelde dat het invoeren van het juiste kenteken een vereiste is voor de voldoening van de parkeerbelasting en dat de gemeente niet verplicht was om verder onderzoek te doen naar de betaling.

De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest benadrukt het belang van het correct invoeren van gegevens bij het voldoen aan belastingverplichtingen en de verantwoordelijkheden van de belastingplichtige in dit proces.

Uitspraak

22 december 2017
nr. 17/03020
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Amsterdamvan 9 mei 2017, nr. 16/00213, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Amsterdam (nr. AMS 15/4819) betreffende de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de parkeerbelasting van de gemeente Amsterdam. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen ’s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

2.Beoordeling van de klachten

2.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1.
Belanghebbende heeft bij een automaat parkeerbelasting voldaan. Daartoe moest hij het kenteken van zijn auto invoeren. Bij het intoetsen heeft belanghebbende een letter van het kenteken verkeerd ingevoerd. Het uitgegeven betaalbewijs met daarop het ingevoerde kenteken heeft belanghebbende achter de voorruit van zijn auto gelegd.
2.1.2.
De gemeente controleert de voldoening van de verschuldigde parkeerbelasting met een zogenoemde scanauto, die ‘scans’ maakt van de kentekens van geparkeerde voertuigen. De gescande kentekens worden vergeleken met de kentekens van de auto’s waarvoor parkeerbelasting is voldaan. Nacontrole op de geparkeerde voertuigen waarvan het gescande nummer niet kan worden gekoppeld aan een verrichte betaling, vindt niet plaats.
2.1.3.
Vanwege het onjuist ingevoerde kenteken werd de betaling van belanghebbende niet gekoppeld aan zijn geparkeerde auto. Aan belanghebbende werd daarom een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting opgelegd.
2.1.4.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag en een kopie van het in 2.1.1 genoemde betaalbewijs overgelegd. Voorts heeft belanghebbende verzocht om vergoeding van de kosten van de bezwaarfase. Bij uitspraak op bezwaar is de naheffingsaanslag vernietigd. Daarbij heeft de heffingsambtenaar geen kostenvergoeding toegekend.
2.2.1.
Voor het Hof was in geschil of belanghebbende recht heeft op vergoeding van de kosten van de bezwaarfase. Het geschil spitste zich toe op de vraag of de naheffingsaanslag is herroepen wegens een aan de heffingsambtenaar te wijten onrechtmatigheid als bedoeld in artikel 7:15, lid 2, Awb.
2.2.2.
Het Hof heeft geoordeeld dat de naheffingsaanslag niet is herroepen wegens een aan de heffingsambtenaar te wijten onrechtmatigheid. De herroeping is in gang gezet om de gevolgen van een door belanghebbende gemaakte fout ongedaan te maken, aldus het Hof. Voorts heeft het Hof geoordeeld dat de heffingsambtenaar niet een nadere onderzoeksplicht had maar kon volstaan met een controle zoals beschreven in 2.1.2.
2.3.
De klachten in cassatie houden onder meer in dat de heffingsambtenaar in strijd met artikel 3:2 Awb heeft gehandeld omdat de gemeente moet controleren of de belasting is voldaan alvorens een naheffingsaanslag op te leggen. Bij die controle zou zijn geconstateerd dat het betaalbewijs achter de voorruit lag, aldus de klacht.
2.4.1.
Deze klacht faalt. Het invoeren van het (juiste) kenteken behoort tot de voorschriften voor de wijze van voldoening op aangifte van parkeerbelasting als bedoeld in artikel 234, lid 2, Gemeentewet, die het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam in het Uitvoerings- en Aanwijzingsbesluit op grond van de Verordening Parkeerbelastingen 2015 heeft vastgelegd. Belanghebbende heeft niet op de voorgeschreven wijze aangifte gedaan en als gevolg daarvan is een naheffingsaanslag opgelegd. Onder deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat het herroepen van de naheffingsaanslag aan de heffingsambtenaar is te wijten.
2.4.2.
De overige klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu die klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Proceskosten

De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren Th. Groeneveld en A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 22 december 2017.