In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 december 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een naheffingsaanslag parkeerbelasting die aan de belanghebbende was opgelegd door de gemeente Amsterdam. De belanghebbende had bij een automaat parkeerbelasting voldaan, maar had per ongeluk een letter van het kenteken verkeerd ingevoerd. Hierdoor kon de betaling niet worden gekoppeld aan zijn geparkeerde auto, wat leidde tot de naheffingsaanslag. De belanghebbende maakte bezwaar tegen deze aanslag en vroeg om vergoeding van de kosten van de bezwaarfase. De naheffingsaanslag werd uiteindelijk vernietigd, maar de heffingsambtenaar kende geen kostenvergoeding toe.
Het Hof Amsterdam oordeelde dat de naheffingsaanslag niet was herroepen wegens een aan de heffingsambtenaar te wijten onrechtmatigheid. De Hoge Raad bevestigde dit oordeel en stelde dat de herroeping van de naheffingsaanslag niet aan de heffingsambtenaar te wijten was, maar voortkwam uit een fout van de belanghebbende zelf. De Hoge Raad oordeelde dat het invoeren van het juiste kenteken een vereiste is voor de voldoening van de parkeerbelasting en dat de gemeente niet verplicht was om verder onderzoek te doen naar de betaling.
De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie ongegrond en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest benadrukt het belang van het correct invoeren van gegevens bij het voldoen aan belastingverplichtingen en de verantwoordelijkheden van de belastingplichtige in dit proces.