4.1.De rechtbank heeft het volgende overwogen (in deze uitspraak is belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de heffingsambtenaar als ‘verweerder’):
1. Op 13 juli 2015 omstreeks 10.04 uur stond de auto van eiser met kenteken [kenteken 1] geparkeerd aan het [adres] ter hoogte van nummer [nummer] te [plaats] . Bij controle heeft de parkeercontroleur geen geldig parkeerbewijs in de auto aangetroffen. Om die reden is er een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd, ten bedrage van € 57,90 (€ 3,00 aan parkeerbelasting en € 54,90 aan kosten in verband met het opleggen van de betreffende naheffingsaanslag).
2. Bij de uitspraak op bezwaar heeft verweerder het bezwaar gegrond verklaard. Verweerder heeft daartoe overwogen dat eiser een parkeerkaart heeft gekocht voor de periode van 09. 16 uur tot en met 11. 16 uur. De door eiser ingevoerde gegevens van het aangemelde kenteken zijn echter afwijkend van het kenteken van het voertuig waarmee is geparkeerd. Eiseres heeft als kenteken [kenteken 2] ingevoerd. Vervolgens is automatisch en terecht een naheffingsaanslag geproduceerd. Omdat gebleken is dat dit de eerste keer was dat voor het voertuig een foutief kenteken was ingevoerd, is besloten de naheffingsaanslag te vernietigen. Verder heeft verweerder te kennen gegeven dat eiser op 27 juli 2015 meerdere malen getracht is telefonisch te bereiken. Eiser heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid de argumenten van het bezwaar telefonisch toe te lichten. Er zijn geen gronden om de proceskosten te vergoeden.
3. Eiser heeft in beroep - kort samengevat – allereerst aangevoerd dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden. Eiser betwist te zijn uitgenodigd door verweerder om op 27 juli 2015 te worden gehoord. Er is geen uitnodiging verzonden. Indien verweer op 27 juli 2015 heeft getracht eiser telefonisch te bereiken en dit is niet gelukt, dan is dit geen reden om van horen af te zien. Verweerder heeft gehandeld in strijd met artikel 7:2 en 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Daarnaast zijn niet aan eiser de op de zaak betrekking hebbende stukken toegezonden, waaronder een afschrift van de gegevens van de parkeerrechtendatabase. Op grond van artikel 7:9 Awb had verweerder eiser ook in de gelegenheid moeten stellen om zich over de stukken uit te laten. Tot slot merkt eiser op dat hij de verschuldigde belasting heeft voldaan en dat de parkeerautomaten slecht functioneren. Het betaalbewijs was zekerheidshalve achter het voorruit van het voertuig geplaatst. Verweerder had niet zonder meer tot het opleggen van de aanslag mogen overgaan. Er is sprake van aan verweerder te wijten onrechtmatigheid. Verweerder heeft ongemotiveerd overwogen dat er geen grond bestaat voor een proceskostenvergoeding. Het besluit is op dit punt ondeugdelijk gemotiveerd.
4. Op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Awb worden de kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.
5. Het Gerechtshof [plaats] (het Hof) heeft in zijn uitspraken van 5 november 2015 (o.a. ECLI:GHAMS:2015:4471), kort weergegeven, geoordeeld dat wanneer vaststaat dat de belastingplichtige ter zake het parkeren de verschuldigde parkeerbelasting heeft voldaan, naheffen niet is toegestaan ook al heeft de belastingplichtige niet voldaan aan de verplichting tot het doen van aangifte op de wijze als bepaald in het Aanwijzingsbesluit. Niet in geschil is dat eiser de voor het parkeren verschuldigde parkeerbelasting heeft voldaan. De rechtbank is van oordeel dat verweerder bij de uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag dan ook terecht heeft vernietigd.
6. De rechtbank overweegt verder dat verweerder beschikte over een aangifte parkeerbelasting waarbij voor het voertuig met kenteken ‘ [kenteken 2] ’ parkeerbelasting op aangifte was voldaan voor het parkeren op [nummer] juli 2015 op het [adres] ter hoogte van nummer [nummer] te [plaats] . Verweerder wist ten tijde van het opleggen van de naheffingsaanslag niet dat de verschuldigde parkeerbelasting voor het voertuig van eiser met kenteken ‘ [kenteken 1] ’ was voldaan. Naar het oordeel van de rechtbank is de naheffingsaanslag dan ook niet herroepen vanwege ‘een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid’, zoals bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb. Het ten onrechte opleggen van de naheffingsaanslag is te wijten aan eiser, die – kennelijke abusievelijk - een verkeerd kenteken heeft ingevoerd. Er bestaat ook geen algemene rechtsregel die verweerder ertoe verplicht om een nader onderzoek in te stellen voordat een naheffingsaanslag wordt opgelegd. Hieruit volgt dat eiser op grond hiervan geen aanspraken kan maken op vergoeding van de door hem in de bezwaarfase gemaakte kosten. De rechtbank sluit hiermee aan bij hetgeen het Hof heeft overwogen in zijn uitspraak van 23 februari 2016 (ECLI:NL:GHAMS:2016:1107). 7. Ten aanzien van de grond dat de hoorplicht is geschonden overweegt de rechtbank als volgt. Eiser heeft in zijn bezwaar verzocht te worden gehoord. Verweerder heeft gesteld dat de uitnodiging is verzonden op 27 juli 2015. Eiser heeft de ontvangst hiervan betwist. Bij gebreke van aannemelijk maken van de verzending, moet het ervoor gehouden worden dat eiser niet is uitgenodigd. Nu verweerder eiser niet in de gelegenheid heeft gesteld te worden gehoord, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van schending van de hoorplicht. De rechtbank ziet aanleiding om dit gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser door het geconstateerde gebrek niet in zijn belang geschaad. Dit omdat de naheffingsaanslag in de uitspraak op bezwaar door verweerder is vernietigd op grond van hetgeen eiser in bezwaar heeft aangevoerd.
Aldus heeft eiser het door zijn in bezwaar beoogde doel reeds op basis van de door zijn verstrekte gegevens bereikt en valt niet in te zien wat hij met een hoorzitting anders of verder had kunnen bereiken. Een en ander geldt eveneens voor de door eiser aangevoerde grond, daargelaten een inhoudelijke beoordeling van deze grond, dat hem ten onrechte geen stukken zijn toegezonden in bezwaar.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.