In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 27 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over een naheffingsaanslag Bpm die door de Inspecteur was opgelegd aan [X] B.V. De Inspecteur had de naheffingsaanslag van € 2.357 en een beschikking belastingrente van € 64 in bezwaar vernietigd, maar had een forfaitaire kostenvergoeding van € 246 toegekend. De belanghebbende, [X] B.V., stelde dat de hoorplicht in bezwaar was geschonden omdat de Inspecteur niet volledig tegemoet was gekomen aan haar bezwaren. Het Hof oordeelde dat de hoorplicht niet was geschonden, maar dat de belanghebbende niet benadeeld was door de gang van zaken. Het Hof verwierp ook de aanspraak van de belanghebbende op een integrale kostenvergoeding en oordeelde dat de Inspecteur niet tegen beter weten in had gehandeld. De rechtbank had eerder een immateriële schadevergoeding van € 1.500 toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn, maar het Hof vernietigde de proceskostenvergoeding van de rechtbank en stelde deze opnieuw vast. Het Hof oordeelde dat de Inspecteur de kosten van de belanghebbende in beroep en hoger beroep moest vergoeden, vastgesteld op € 1.002, en dat het griffierecht van € 253 voor het hoger beroep ook door de Inspecteur moest worden vergoed.