Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep
2.De kern van de zaak
3.De feiten
4.De procedure bij de rechtbank
5.De beoordeling in hoger beroep
- Door het samenstel van rechtshandelingen in 2009 (zie r.o. 3.7 van dit arrest) waren de activa en ondernemingsactiviteiten en daarmee de verdiencapaciteit vanuit Mega/NPB geheel of grotendeels overgeheveld naar Nebo c.s.
- De vooruitzichten van Mega/NPB op inkomsten bestonden na de hiervoor bedoelde rechtshandelingen slechts uit de boekwaarde plus 8% (of minder) van gronden die in de (verre) toekomst “gerealiseerd” zouden worden
- Mega/NPB had voor ruim € 8,7 miljard aan aansprakelijkstellingen van Nebo c.s. erkend.
- In lijn met het voorgaande heeft [appellant] tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat Mega/NPB “niets meer had” en dat de doorlopende kosten door Nebo werden gedragen.
- De bedrijfsactiviteiten lagen vrijwel stil als gevolg van de beslaglegging in oktober 2011 door de Rabobank op de gehele vastgoedportefeuille. Alleen de lopende zaken gingen door, zo verklaarde [appellant] tijdens de mondelinge behandeling. Er werd alleen sporadisch nog grond verkocht.
- Op 26 oktober 2011 dagvaardde de Rabobank Mega/NPB en Nebo Vastgoed tot vernietiging van vermeend paulianeuze handelingen (grondoverdrachten en hypotheekstellingen).
- Op 19 maart 2012 werd door de Rabobank het krediet van € 125 miljoen euro opgezegd en opgeëist. Mega/NPB en daarmee ook Megahome Beheer was hoofdelijk aansprakelijk voor de terugbetaling van het krediet. Deze schuld kon Mega/NPB niet voldoen omdat zij niet of nauwelijks over activa beschikte. Ook in hoger beroep verwijst [appellant] weer naar de waarde van de percelen grond maar zonder dat hij stilstaat bij het gegeven dat de gronden waren overgeheveld naar Nebo c.s. en dus niet beschikbaar waren voor Mega/NPB.
- Herfinanciering was praktisch niet mogelijk vanwege de financiële crisis (aldus de rechtbank in rechtsoverweging 5.29 van het vonnis van 23 maart 2022, waartegen geen grief is gericht).
- Ook andere schuldeisers maakten aanspraak op betaling van forse vorderingen. Zo vorderde Vesteda ongeveer € 17 miljoen (in rechte ingesteld als eis in reconventie op 25 april 2012).
- i) De ondernemingen van [appellant] waren onderworpen aan “horizontaal toezicht” en in dat kader is door medewerkers van de Belastingdienst aangegeven dat het perceel in Heino niet als “privé” maar als “zakelijk” zou worden aangemerkt en dat [appellant] daarom dit perceel naar “zakelijk” moest overhevelen alvorens tot een “aanvaardbare aangifte” te kunnen komen. Gelet daarop bestond er voor [appellant] een rechtsplicht om het perceel naar zakelijk over te hevelen. Aldus werd uitvoering gegeven aan een wettelijke plicht in artikel 8 AWiR (het hof begrijpt: AWR, Algemene Wet inzake rijksbelastingen). Er was dus geen sprake van een onverplichte rechtshandeling.
- ii) Het deskundigenrapport dateert van ruim 10 jaar na dato. Kennelijk is de deskundige ten prooi gevallen aan “anchoring en engagement bias”.
- iii) Het rapport van de Belastingdienst is opgesteld door een registerdeskundige en dateert van 31 januari 2012, krap vier maanden voor de transactie. Het is gemaakt om discussies over de transactieprijs te voorkomen. Onbegrijpelijk is dat de deskundige niets met dat rapport heeft gedaan. [appellant] mocht destijds gerechtvaardigd afgaan op het rapport van de Belastingdienst. [appellant] kon niet anders handelen. De fiscus zou niet akkoord zijn gegaan met een transactie voor een lagere waarde dan de getaxeerde fiscale minimum verkoopwaarde.