Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
1.De procedure
2.Inleiding
3.De feiten
4.Het geschil
subsidiair:een verklaring voor recht dat sprake is van onrechtmatig selectieve betalingen uit rekening-courant en dat [gedaagde] daardoor onrechtmatig heeft gehandeld en hij daarvoor aansprakelijk is;
5.De beoordeling
Formele verweren
Ruizenaar/Timmermans). Daarvan is geen sprake. De rechtbank is van oordeel dat de (gewijzigde) vorderingen van de curator in deze procedure voldoende duidelijk zijn geworden en dat [gedaagde] daartegen voldoende verweer heeft kunnen voeren. Meer in het bijzonder heeft de curator bij repliek (randnummer 34) gespecificeerd en ter zitting herhaald waaruit volgens hem het samenstel van rechtshandelingen bestaat. [gedaagde] heeft daar steeds op kunnen reageren. Het verweer van [gedaagde] dat door de opbouw van de vordering onzekerheid zou blijven bestaan over de door de curator buitengerechtelijk ingeroepen nietigheid/vernietiging, is daarnaast achterhaald geraakt door de laatste eiswijziging van de curator waarmee primair de vernietiging wordt ingeroepen. De curator is naar het oordeel van de rechtbank dan ook ontvankelijk in zijn vorderingen.
Air Holland). De voldoening van een opeisbare schuld kan op grond van artikel 47 Fw slechts worden vernietigd indien degene die de betaling ontving, wist dat het faillissement was aangevraagd, of de betaling het gevolg is van overleg tussen de schuldenaar en de schuldeiser en tot doel had om die schuldeiser door de betaling te begunstigen ten opzichte van andere schuldeisers.
Loeffen q.q./Mees & Hope II,volgt dat (ook) de strekking van artikel 47 Fw is om schuldeisers te beschermen tegen benadeling van hun verhaalsmogelijkheden. Benadeling van schuldeisers is daarom een belangrijke voorwaarde voor een geslaagd beroep op artikel 47 Fw. De curator heeft naar het oordeel van de rechtbank evenwel onvoldoende gemotiveerd gesteld dat schuldeisers door de credit mutaties, de betalingen en/of de verrekening zijn benadeeld. De curator stelt zich op het standpunt dat de benadeling volgt uit het feit dat, als deze handelingen niet hadden plaatsgevonden, een groter actief voor de schuldeisers beschikbaar zou zijn geweest. Maar die redenering gaat mank, nu de rechtbank van oordeel is dat de curator onvoldoende heeft onderbouwd dat de onderliggende overeenkomsten niet rechtsgeldig zijn. Hoewel het vermogen van Megahome Beheer door de betalingen en verrekening feitelijk werd verminderd, stonden daar, bezien vanuit het standpunt van de curator dat sprake was van een samenstel van rechtshandelingen, credit mutaties tegenover. Deze werden tegen elkaar weggestreept. Ook op zichzelf bezien stond tegenover elke credit mutatie een recht op een tegenprestatie, zoals het gebruik van grond uit de huurovereenkomsten of ontwikkelingswerkzaamheden ten behoeve van het project Old Heino. Dat sprake was van benadeling doordat schuldeisers bijvoorbeeld beter af waren wanneer de verhuur niet had plaatsgevonden, is door de curator niet gesteld. Hetzelfde geldt ten aanzien van de betalingen, waarvan [gedaagde] onbetwist heeft aangevoerd dat daar een tegenprestatie aan ten grondslag lag. Het beroep van de curator op artikel 47 Fw gaat daarom niet op.
“ [gedaagde] had de feitelijk en dagelijks leiding over deze bedrijven”(NPB Beheer, Megahome.nl Beheer, Megahome.nl Grond en NEBO Vastgoed - toevoeging rechtbank) en
“Uiteindelijk leidinggevende was altijd [gedaagde] ”. Deze verklaring wordt bevestigd door hetgeen [gedaagde] zelf stelt. Immers, in lijn met de verklaring van [C] is namens [gedaagde] gesteld (randnr. 123 dupliek) dat hij ‘op UBO-niveau’ toegang bleef houden tot de volledige waarde van de onderpanden en dat aanpassing van de overeenkomsten indien nodig mogelijk was. Daaruit volgt dat [gedaagde] als ‘Ultimate Beneficial Owner’ van het Megahome-concern, waartoe Megahome Beheer en Megahome Grond behoorden, feitelijk beslissingsmacht had over de activa van de vennootschappen en de bijbehorende overeenkomsten. Omdat de verklaring van [C] door [gedaagde] wordt ondersteund, is de rechtbank van oordeel dat aan de betrouwbaarheid van de verklaring op dit punt geen afbreuk wordt gedaan door het feit dat de verklaring niet is afgelegd in een (getuigen)verhoor waarbij ook [gedaagde] aanwezig kon zijn (vlg. art. 152 lid 2 Rv en HR 23 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2986;
Lahmann/Waterland c.s.). Verder heeft de curator ter zitting terecht opgemerkt dat ook hij niet aanwezig is geweest bij het verhoor door de FIOD en dat door [gedaagde] ook geen verzoek om een getuigenverhoor is gedaan. Anders dan [gedaagde] aanvoert, is door (gebruik van) het verhoor dan ook geen sprake van strijd met het beginsel van equality of arms als bedoeld in artikel 6 EVRM. Verder bleef [gedaagde] de rekening-courant voor de directie, ‘grootboekrekening 1620 rekening-courant directie Megahome.nl Beheer B.V.’ geheten, ondanks zijn aftreden gebruiken tot de datum van faillissement en stelt [gedaagde] dat hij bij alle rekening-courant posten of uitbetalingen betrokken was. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde] onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken dat hij ook na 30 juli 2014 als feitelijk bestuurder het beleid van de vennootschappen heeft bepaald en een positie heeft gehad waarin hij beslissingsmacht heeft uitgeoefend, met feitelijke terzijdestelling van het formele bestuur doordat zijn handelen door het formele bestuur is gedoogd. Overigens ligt het voor de hand dat [gedaagde] een actieve en uitvoerende rol speelde in de periode waarin de door de curator aangevochten rechtshandelingen plaats vonden: Megahome was zijn, [gedaagdes] , familiebedrijf en het zou onbegrijpelijk zijn als hij, [gedaagde] , in de situatie waarin het familieconcern na de opzegging van het krediet verzeild was geraakt, niet met kracht de regie had genomen en uitgevoerd. Het ontkennen door [gedaagde] van die werkelijkheid komt de rechtbank daarom ook ongeloofwaardig voor.
Brocacef/Simons). In casu gaat het om de aansprakelijkheid op grond van artikel 6:162 BW voor het doen van gesteld onrechtmatig selectieve betalingen door [gedaagde] als feitelijk bestuurder aan zichzelf, terwijl betwiste schuldeisers onbetaald werden gelaten. Niet gesteld of gebleken is dat deze schuldeisers deels zijn voldaan ten tijde van het gestelde onrechtmatig handelen door [gedaagde] , zodat geen sprake is van ondeugdelijke nakoming, maar van niet-nakoming. De curator heeft terecht betoogd dat de klachtplicht daarom niet van toepassing is.
Ontvanger/Roelofsen). Tegen deze achtergrond kan persoonlijke aansprakelijkheid van de bestuurder aan de orde zijn in het geval hij heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap in ernstige financiële moeilijkheden een of meer andere schuldeisers heeft betaald met voorrang boven andere schuldeisers. Er bestaat geen algemene regel op grond waarvan een schuldenaar die niet in staat is al zijn schuldeisers volledig te betalen, steeds onrechtmatig handelt wanneer hij een schuldeiser voldoet vóór andere schuldeisers, ook als hij daarbij geen rekening houdt met eventuele preferenties. Het staat (een bestuurder van) een vennootschap dan ook in beginsel vrij op grond van een eigen afweging te bepalen welke schuldeisers van de vennootschap in de gegeven omstandigheden zullen worden voldaan (vgl. HR 26 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK9654;
Zandvliet/ING). Aansprakelijkheid kan aan de orde zijn als sprake is van bijkomende omstandigheden, zoals in geval van een betaling waarbij de bestuurder (in)direct persoonlijk baat heeft (vgl. HR 17 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:73;
Ingwersen q.q./Kromme Leek c.s.).
Erbaen HR 16 juni 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA6234;
Van Dooren q.q./ABN AMRO I). Een (rechts)handeling door een (feitelijk) bestuurder die niet als paulianeus kan worden beoordeeld, kan wel onrechtmatig zijn. Andersom handelt een (feitelijk) bestuurder niet automatisch onrechtmatig als hij een paulianeuze rechtshandeling heeft verricht. Voor onrechtmatig handelen is immers steeds vereist dat de (feitelijk) bestuurder daarvan een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt, conform het kader zoals hiervoor uiteengezet.
Ellem/De Bruin. Evenwel vloeit uit artikel 2:8 lid 2 BW voort dat een dergelijk tussen de rechtspersoon en de bestuurder geldend dechargebesluit, niet van toepassing is voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank in het onderhavige geval sprake. [gedaagde] was als enig bestuurder en aandeelhouder namelijk volledig op de hoogte van zijn onrechtmatig handelen en het nadeel dat hij daarmee zou berokkenen aan zowel de Megahome vennootschappen als aan hun schuldeisers, zoals hiervoor door de rechtbank besproken. Het is naar redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar indien [gedaagde] aansprakelijkheid voor zijn eigen onrechtmatig handelen bij voorbaat zou kunnen ontlopen door een beroep te doen op een feitelijk aan zichzelf verleende kwijting.
6.De beslissing
6 april 2022voor het nemen van een akte door beide partijen waarin zij zich uitlaten over hetgeen in rechtsoverwegingen 5.47. en 5.48. is vermeld;