In deze zaak gaat het om het hoger beroep van belanghebbende, [X], tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 16 oktober 2019, waarin de waarde van zijn woning aan de [a-straat] 81 te [Z] werd vastgesteld op € 460.000 per waardepeildatum 1 januari 2017. De heffingsambtenaar van Meerinzicht had deze waarde vastgesteld op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) en had ook een aanslag onroerendezaakbelasting opgelegd. Belanghebbende was het niet eens met deze waardevaststelling en had bezwaar aangetekend, maar de heffingsambtenaar handhaafde zijn beslissing. De rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, waarna hij hoger beroep instelde.
Tijdens de zitting op 11 februari 2021 werd belanghebbende vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. [A], en de heffingsambtenaar werd vertegenwoordigd door [B]. Belanghebbende betoogde dat de waarde van de woning lager zou moeten zijn, namelijk € 447.000, en baseerde dit op de koopsom en een indexatie. De heffingsambtenaar daarentegen stelde dat de aankoopsom zonder indexatie maatgevend was en dat de vastgestelde waarde overeenkwam met verkoopprijzen van referentie-objecten.
Het Hof oordeelde dat de waarde op de waardepeildatum in beginsel overeenkomt met de door belanghebbende betaalde koopprijs, maar dat deze koopprijs gecorrigeerd kan worden voor prijsontwikkeling tussen de waardepeildatum en de datum van aankoop. Het Hof verwierp de argumenten van belanghebbende voor een lagere waarde, omdat de onderbouwing onvoldoende specifiek was. Uiteindelijk werd het hoger beroep ongegrond verklaard, en het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank.