ECLI:NL:HR:2020:1670

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 oktober 2020
Publicatiedatum
22 oktober 2020
Zaaknummer
19/04499
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over schending van artikel 8:42 Awb en de verplichting tot overlegging van op de zaak betrekking hebbende stukken

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 23 oktober 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door [X] B.V. tegen de Staatssecretaris van Financiën. De zaak betreft de vraag of het Gerechtshof 's-Hertogenbosch artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft geschonden door niet te zorgen voor de overlegging van alle op de zaak betrekking hebbende stukken. De belanghebbende, [X] B.V., had eerder hoger beroep ingesteld tegen uitspraken van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, die betrekking hadden op beschikkingen tot aansprakelijkstelling voor loonheffingen over de jaren 2008 tot en met 2011.

De Hoge Raad oordeelde dat de klacht van de belanghebbende over de schending van artikel 8:42 Awb in cassatie kan worden ingediend, ook al was dit niet eerder bij het hof gedaan. De Hoge Raad benadrukte dat het bestuursorgaan verplicht is om alle relevante stukken die aan de rechter ter beschikking staan, over te leggen. Dit is essentieel voor een eerlijke rechtsgang en om de rechter in staat te stellen een weloverwogen oordeel te vellen.

De Hoge Raad concludeerde dat het Hof niet had hoeven onderzoeken naar het bestaan van documenten die niet door het bestuursorgaan waren overgelegd, omdat de belanghebbende geen verzoek had gedaan om deze stukken te overleggen. De overige klachten van de belanghebbende werden eveneens ongegrond verklaard. De Hoge Raad besloot het beroep in cassatie ongegrond te verklaren, zonder veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer19/04499
Datum23 oktober 2020
ARREST
in de zaak van
[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 30 augustus 2019, nrs. 18/00237 en 18/00238, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nrs. BRE 15/7806 en 15/7807) betreffende de ten aanzien van belanghebbende gegeven beschikkingen tot aansprakelijkstelling voor de van [A] B.V. te [R] , [B] B.V. te [S] en [C] B.V. te [T] nageheven loonheffingen over de jaren 2008 tot en met 2011. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Minister van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.

2.Beoordeling van de middelen

2.1
Middel II bevat de klacht dat het Hof artikel 8:42 Awb heeft geschonden doordat het heeft nagelaten erop toe te zien dat de Ontvanger in het procesdossier ontbrekende documenten met uit het buitenland verkregen informatie overlegde, terwijl deze documenten wel op de zaak betrekking hebbende stukken vormen.
2.2.1
Op grond van artikel 8:42, lid 1, Awb dient het bestuursorgaan in beginsel alle op de zaak betrekking hebbende stukken die aan dat orgaan ter beschikking staan of hebben gestaan aan de rechter over te leggen. Tot de op grond van die bepaling over te leggen stukken behoren alle stukken die het bestuursorgaan ter raadpleging ter beschikking staan of hebben gestaan en die van belang kunnen zijn voor de beslechting van de (nog) bestaande geschilpunten. [1] Artikel 8:42, lid 1, Awb strekt ertoe dat de gegevens die van belang zijn voor de beoordeling van het bestreden besluit van het bestuursorgaan aan de rechter – en de wederpartij –beschikbaar worden gesteld. De in die bepaling neergelegde verplichting heeft ten doel te waarborgen dat een geschil over een door het bestuursorgaan genomen besluit wordt beslecht op basis van alle relevante feitelijke gegevens die aan het bestuursorgaan ter beschikking staan, zodat de belanghebbende zich daarover kan uitlaten en de rechter daarmee bij zijn beoordeling rekening kan houden. [2]
2.2.2
De rechter ziet toe op de naleving van art. 8:42, lid 1, Awb. Indien uit het dossier blijkt dat de door het bestuursorgaan ingezonden stukken niet volledig zijn, dient de rechter het bestuursorgaan op te dragen dat verzuim te herstellen. De rechter is niet gehouden om ambtshalve onderzoek te doen naar het mogelijke bestaan van stukken die het bestuursorgaan ten onrechte niet heeft overgelegd.
2.2.3
Indien de belanghebbende voldoende gemotiveerd heeft gesteld dat een bepaald stuk van enig belang kan zijn (geweest) voor de besluitvorming in zijn zaak en daarom door het bestuursorgaan moet worden overgelegd, dient aan dat verzoek te worden tegemoetgekomen, mits het bestaan van dat stuk aannemelijk is. Dit is slechts anders in gevallen van gerechtvaardigde weigering op grond van artikel 8:29 Awb en in uitzonderingsgevallen als misbruik van procesrecht. [3]
2.2.4
Indien uit de stukken van het geding blijkt dat het bestuursorgaan heeft verzuimd een op de zaak betrekking hebbend stuk over te leggen, kan de belanghebbende nog in cassatie met succes erover klagen dat de rechter heeft nagelaten het bestuursorgaan op te dragen dat verzuim te herstellen, ook indien de belanghebbende niet eerder bij de feitenrechter een verzoek heeft gedaan tot overlegging van dat stuk. [4]
2.3
Het Hof heeft – in navolging van de Rechtbank – vastgesteld dat de Inspecteur bij de belastingautoriteiten van België en Duitsland navraag heeft gedaan naar de registratie als ondernemer van door de betrokken besloten vennootschappen ingeleende personen. Uit de stukken van het geding blijkt niet van het bestaan van documenten waarin die autoriteiten informatie hebben neergelegd die op de zaak van belanghebbende betrekking heeft. Belanghebbende heeft noch bij de Rechtbank, noch bij het Hof met betrekking tot zulke documenten een verzoek gedaan als hiervoor in 2.2.3 bedoeld. Het Hof was daarom niet gehouden onderzoek te doen naar het bestaan van zulke documenten. Middel II faalt daarom in zoverre.
2.4
De overige klachten kunnen evenmin tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president M.E. van Hilten als voorzitter, en de raadsheren E.N. Punt, P.M.F. van Loon, L.F. van Kalmthout en E.F. Faase in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 23 oktober 2020.

Voetnoten

1.Vgl. HR 4 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:672, rechtsoverweging 3.4.2, onder i).
2.Vgl. HR 4 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:672, rechtsoverweging 3.4.1.
3.Vgl. HR 10 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:874, rechtsoverweging 2.3.2.
4.Vgl. HR 1 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT3027.