10.11.Het arrest Orleans gaat over de vraag of in een passende beoordeling van een plan voor de uitbreiding van de haven van Antwerpen die zal leiden tot het verlies van enkele arealen van habitattypen, rekening mag worden gehouden met de maatregel dat de ontwikkeling van de haven (en daarmee de aantasting van de habitattypen) pas mogelijk is na de duurzame inrichting van habitats en leefgebieden van soorten in natuurkerngebieden. Het Hof overwoog:
"33 Artikel 6 van de richtlijn deelt maatregelen dus in drie categorieën in, namelijk instandhoudingsmaatregelen, preventieve maatregelen en compenserende maatregelen, als respectievelijk bedoeld in de leden 1, 2 en 4 van dit artikel.
34 In de hoofdgedingen zijn het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen en de Belgische regering van mening dat de stedenbouwkundige voorschriften van het GRUP instandhoudingsmaatregelen in de zin van artikel 6, lid 1, van de habitatrichtlijn zijn. Volgens deze regering is het ook mogelijk dat dergelijke maatregelen onder artikel 6, lid 2, vallen.
36 Het Hof heeft in dit verband reeds geoordeeld dat de lidstaten volgens de richtlijn passende beschermingsmaatregelen dienen te nemen ter instandhouding van de ecologische kenmerken van gebieden met typen natuurlijke habitats (arrest van 11 april 2013, Sweetman e.a., C-258/11, EU:C:2013:220, punt 38 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
37 In de onderhavige zaken heeft de verwijzende rechter geconstateerd dat het GRUP met name zou leiden tot het verlies van 20 hectare schorren en slikken in het betrokken Natura 2000-gebied.
38 Vastgesteld moet dus worden dat uit de door deze rechter gedane constateringen blijkt dat de in de hoofdgedingen aan de orde zijnde maatregelen met name erin voorzien dat een deel van het gebied verloren gaat. Hieruit volgt dat dergelijke maatregelen geen maatregelen ter instandhouding van dat gebied kunnen zijn.
39 Voorts heeft het Hof ten aanzien van preventieve maatregelen reeds geoordeeld dat het bepaalde in artikel 6, lid 2, van de habitatrichtlijn het mogelijk maakt te voldoen aan het hoofddoel, namelijk het behoud en de bescherming van de kwaliteit van het milieu, met inbegrip van de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna, en een algemene beschermingsverplichting oplegt die erin bestaat verslechteringen en verstoringen te voorkomen die gelet op de doelstellingen van deze richtlijn significante gevolgen zouden kunnen hebben (arrest van 14 januari 2010, Stadt Papenburg, C-226/08, EU:C:2010:10, punt 49 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
40 Een preventieve maatregel is dus slechts in overeenstemming met artikel 6, lid 2, van deze richtlijn indien is gegarandeerd dat hij niet leidt tot een verstoring die significante gevolgen kan hebben voor de doelstellingen van de richtlijn, met name voor de daarmee nagestreefde instandhoudingsdoelstellingen (arrest van 14 januari 2016, Grüne Liga Sachsen e.a., C-399/14, EU:C:2016:10, punt 41 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
41 Bijgevolg is artikel 6, leden 1 en 2, van de habitatrichtlijn in omstandigheden als in de hoofdgedingen niet van toepassing.
48 Wat meer in het bijzonder het antwoord betreft dat op de gestelde vraag moet worden gegeven, dient in de eerste plaats erop te worden gewezen dat het Hof in punt 29 van het arrest van 15 mei 2014, Briels e.a. (C-521/12, EU:C:2014:330), heeft geoordeeld dat de beschermingsmaatregelen die in een project worden opgenomen om de schadelijke gevolgen van dit project voor een Natura 2000-gebied te compenseren, bij de door artikel 6, lid 3, opgelegde beoordeling van de gevolgen van dit project niet in aanmerking kunnen worden genomen.
49 Het is juist dat in de hoofdgedingen geen sprake is van dezelfde omstandigheden als in de zaak die heeft geleid tot het arrest van 15 mei 2014, Briels e.a. (C-521/12, EU:C:2014:330), aangezien de daarin voorgenomen maatregelen moeten worden uitgevoerd voordat er aantastingen plaatsvinden, terwijl in die andere zaak de maatregelen zouden worden uitgevoerd na het plaatsvinden van de aantastingen.
50 Evenwel wordt in de rechtspraak van het Hof benadrukt dat de overeenkomstig artikel 6, lid 3, van de habitatrichtlijn verrichte beoordeling geen leemten mag vertonen en volledige, precieze en definitieve constateringen en conclusies moet bevatten die elke redelijke wetenschappelijke twijfel over de gevolgen van de geplande werkzaamheden voor het betrokken beschermde gebied kunnen wegnemen (arrest van 14 januari 2016, Grüne Liga Sachsen e.a., C-399/14, EU:C:2016:10, punt 50 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
51 Daarbij is het zo dat de passende beoordeling van de gevolgen van een plan of project voor het betrokken gebied die ingevolge artikel 6, lid 3, moet worden verricht, inhoudt dat, op basis van de beste wetenschappelijke kennis ter zake, alle aspecten van het betrokken plan of project die op zichzelf of in combinatie met andere plannen of projecten de instandhoudingsdoelstellingen van dat gebied in gevaar kunnen brengen, moeten worden geïnventariseerd (arrest van 14 januari 2016, Grüne Liga Sachsen e.a., C-399/14, EU:C:2016:10, punt 49 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
52 Verder dient erop te worden gewezen dat de eventuele positieve gevolgen van het later ontwikkelen van een nieuwe habitat waarmee het verlies aan oppervlakte en kwaliteit van ditzelfde type habitat in een beschermd gebied dient te worden gecompenseerd, in de regel onzeker zijn, en dat deze gevolgen hoe dan ook slechts binnen enkele jaren zichtbaar zullen worden (zie in die zin arrest van 15 mei 2014, Briels e.a., C-521/12, EU:C:2014:330, punt 32).
53 In de tweede plaats is het zo dat in artikel 6, lid 3, van de habitatrichtlijn tevens het voorzorgsbeginsel ligt besloten, en dat met deze bepaling op efficiënte wijze kan worden voorkomen dat de natuurlijke kenmerken van beschermde gebieden worden aangetast als gevolg van plannen of projecten. Met een minder streng toestemmingscriterium dan het daarin genoemde criterium zou de met deze bepaling beoogde verwezenlijking van de doelstelling van bescherming van die gebieden niet even goed kunnen worden gegarandeerd (zie in die zin arrest van 14 januari 2016, Grüne Liga Sachsen e.a., C-399/14, EU:C:2016:10, punt 48 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
54 Het voorzorgsbeginsel verlangt van de bevoegde nationale instantie dat zij bij de toepassing van artikel 6, lid 3, van de richtlijn de gevolgen van het project voor het betrokken gebied beoordeelt in het perspectief van de instandhoudingsdoelstellingen van dit gebied, rekening houdend met de in dit project vastgestelde beschermingsmaatregelen waarmee wordt beoogd de eventuele schadelijke gevolgen die rechtstreeks uit dit project voortvloeien, te voorkomen of te verminderen, teneinde ervoor te zorgen dat het betrokken project de natuurlijke kenmerken van dat gebied niet aantast (arrest van 15 mei 2014, Briels e.a., C-521/12, EU:C:2014:330, punt 28).
55 In casu staan de aantastingen van het betrokken Natura 2000-gebied vast, aangezien de verwijzende rechter de omvang ervan heeft kunnen bepalen. Daarnaast zijn de uit de ontwikkeling van natuurkerngebieden voortvloeiende voordelen reeds meegenomen in de beoordeling en bij het aantonen dat er geen betekenisvolle aantasting van dat gebied is, terwijl het resultaat van de ontwikkeling van die natuurkerngebieden onzeker is, daar de ontwikkeling onvoltooid is.
56 De omstandigheden in de hoofdgedingen en die welke aan de orde waren bij het wijzen van het arrest van 15 mei 2014, Briels e.a. (C-521/12, EU:C:2014:330), zijn dan ook vergelijkbaar in de zin dat bij de beoordeling van de gevolgen van het plan of project voor het betrokken gebied, wordt uitgegaan van dezelfde aanname dat toekomstige voordelen de significante effecten op dat gebied zullen mitigeren, terwijl de ontwikkelingsmaatregelen in kwestie niet zijn voltooid.
57 In de derde plaats moet erop worden gewezen, zoals in punt 33 van dit arrest is aangegeven, dat in de bewoordingen van artikel 6 van de habitatrichtlijn geen sprake is van enigerlei „mitigerende maatregelen".
58 Zoals het Hof in dit verband reeds heeft verklaard, bestaat de nuttige werking van de in artikel 6 van de habitatrichtlijn genoemde beschermingsmaatregelen erin te voorkomen dat de bevoegde nationale instantie via zogenoemde mitigerende maatregelen, die in werkelijkheid compenserende maatregelen zijn, de in dit artikel vastgelegde specifieke procedures omzeilt en krachtens lid 3 van dat artikel projecten toestaat die de natuurlijke kenmerken van het betrokken gebied aantasten (arrest van 15 mei 2014, Briels e.a., C-521/12, EU:C:2014:330, punt 33)".