ECLI:NL:HR:2005:AT3409

Hoge Raad

Datum uitspraak
8 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
40052
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • D.G. van Vliet
  • P. Lourens
  • J.W. van den Berge
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en voorlopige aanslag

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 24 juni 2003, betreffende navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting en een nadere voorlopige aanslag voor de jaren 1992 tot en met 1999. De navorderingsaanslagen zijn opgelegd naar een belastbaar inkomen van respectievelijk ƒ 356.286, ƒ 554.103, ƒ 284.685, ƒ 250.901, ƒ 245.013, ƒ 458.494 en ƒ 311.982. Na bezwaar zijn deze aanslagen door de Inspecteur gehandhaafd. Voor het jaar 1999 is een voorlopige aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 200.000, welke ook na bezwaar is gehandhaafd. Belanghebbende heeft tegen de uitspraken van de Inspecteur beroep ingesteld bij het Hof, dat het beroep ongegrond verklaarde. De uitspraak van het Hof is aan het arrest gehecht, evenals het beroepschrift in cassatie.

De Hoge Raad behandelt de klachten van belanghebbende, waarbij onderdeel 3 van het middel aanvoert dat het Hof ten onrechte geen betekenis heeft toegekend aan de stukken van het gerechtelijk vooronderzoek. De Hoge Raad oordeelt dat deze klacht faalt, omdat de stukken van het gerechtelijk vooronderzoek geen deel uitmaakten van de stukken van het geding. Bovendien zijn er geen aanwijzingen dat de Inspecteur over deze stukken beschikte, waardoor het Hof niet verweten kan worden dat het niet heeft onderkend dat de Inspecteur niet volledig heeft voldaan aan de verplichting tot inzending van relevante stukken.

Het middel kan voor het overige evenmin tot cassatie leiden, en de Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk verklaart de Hoge Raad het beroep ongegrond, en dit arrest is uitgesproken door de raadsheer D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens en J.W. van den Berge, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski op 8 april 2005.

Uitspraak

Nr. 40.052
8 april 2005
wv
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Amsterdam van 24 juni 2003, nr. P02/00072, betreffende na te melden navorderingsaanslagen en nadere voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1. Aanslagen, bezwaren en geding voor het Hof
Aan belanghebbende zijn over de jaren 1992 tot en met 1998 navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van respectievelijk ƒ 356.286, ƒ 554.103, ƒ 284.685, ƒ 250.901, ƒ 245.013, ƒ 458.494 en ƒ 311.982, welke aanslagen, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraken van de Inspecteur zijn gehandhaafd.
Voorts is aan belanghebbende voor het jaar 1999 een nadere voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen van ƒ 200.000, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen de uitspraken van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft de zaak doen toelichten door mr. J.A. Meijer, advocaat te Den Haag.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Onderdeel 3 van het middel strekt ten betoge dat het Hof ten onrechte geen enkele betekenis heeft toegekend aan de stukken van het gerechtelijk vooronderzoek (hierna: gvo). Deze klacht faalt reeds op de grond dat de stukken van het gvo geen deel uitmaakten van de stukken van het geding. Voorts bevatten de stukken van het geding geen gegevens of aanwijzingen waaruit kan worden afgeleid dat de Inspecteur beschikte over de stukken van het gvo, zodat het Hof ook niet kan worden verweten dat het had kunnen dan wel moeten onderkennen dat de Inspecteur niet volledig heeft voldaan aan de in artikel 8:42, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht neergelegde verplichting tot inzending van de op de zaak betrekking hebbende stukken.
3.2. Het middel kan voor het overige evenmin tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer D.G. van Vliet als voorzitter, en de raadsheren P. Lourens en J.W. van den Berge, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 8 april 2005.