Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
geïntimeerde,
hierna: [geïntimeerde] ,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De vaststaande feiten
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
5.De motivering van de beslissing in hoger beroep
- advisering door tussenpersoon;
altijdeen op maat gesneden advies aan haar klanten verstrekte, waarbij concrete producten werden geadviseerd en een persoonlijk advies werd gegeven; SpaarSelect deed dit door klanten een Personal Financial Planning (hierna: PFP) te geven. [geïntimeerde] onderbouwt zijn stelling door te verwijzen naar teksten uit brochures en websites. Ook vermeldt hij dat zijn gemachtigde via de vele gerechtelijke procedures bekend is geworden met minstens 200 van SpaarSelect afkomstige PFP’s uit de jaren 1997 tot 2001 en heeft hij een aantal PFP’s van derden overgelegd. Voorts verwijst hij naar een verklaring van een oud-medewerker ( [oud-medewerker 2] ) van SpaarSelect Twente waarin staat dat in de periode dat hij daar werkzaam was (van april 1998 tot eind 2002) er steeds direct persoonlijk contact was, meestal bij de mensen thuis, dat er meerdere gesprekken plaatsvonden (veelal 2 of 3) en dat in het eerste gesprek bij de klant werd geïnformeerd naar zijn persoonlijke situatie, waarna een advies werd opgesteld waarin de adviseur aangaf op welke wijze hij de wensen van de klant kon realiseren (memorie van antwoord, productie HB17). Het hof leidt uit een en ander af dat er aanwijzingen zijn dat SpaarSelect als cliëntenremisier aan (potentiële) klanten mogelijk een beleggingsadvies verstrekte, maar is van oordeel dat in deze zaak onvoldoende concreet wordt onderbouwd dat daar ook in dit geval sprake van is geweest. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat in de overgelegde (ongedateerde) brochure over het product Overwaarde Effect zonder herbeleggen het verstrekken van een PFP door SpaarSelect niet als dienst wordt genoemd. Het hof neemt voorts in aanmerking dat alle bij de memorie van antwoord overgelegde PFP’s van derden betrekking hebben op het product Overwaarde Effect. Een bijzonder kenmerk van deze PFP’s daarbij is echter dat geadviseerd wordt om gebruik te maken van de overwaarde van het huis, waarvoor een nieuwe hypothecaire lening moet worden afgesloten, en deze aan te wenden voor de aanschaf van het product Overwaarde Effect. Deze situatie heeft zich bij [geïntimeerde] niet voorgedaan. In zijn geval is immers gebruik gemaakt van de winst uit de eerdere overeenkomst die werd gestort in de nieuwe overeenkomst. [geïntimeerde] heeft overigens geen (concrete) feiten en omstandigheden gesteld waaruit kan worden afgeleid dat in zijn geval door SpaarSelect een PFP is opgesteld. [geïntimeerde] heeft niet toegelicht waarom hij niet over een PFP beschikt of welk ander documentatiemateriaal hem eventueel door SpaarSelect is overhandigd. Wel stelt [geïntimeerde] nog dat hij brieven heeft gehad waarin Dexia de tussenpersoon als adviseur aanmerkt. [geïntimeerde] legt die brieven niet over, zodat niet kan worden beoordeeld of hieruit blijkt dat SpaarSelect [geïntimeerde] bij het aangaan van de overeenkomsten een beleggingsadvies heeft verstrekt.
Ingevolge het door Dexia overgelegde financiële overzicht bestaat het door [geïntimeerde] ten aanzien van de overeenkomst met contractnummer 21500205 genoten fiscale voordeel van € 2.490,14 uit een bedrag van € 651,30 aan ingehouden dividendbelasting en een bedrag van 50% van het bedrag aan fiscaal aftrekbare rente van € 3.677,68. De fiscaal aftrekbare rente bedraagt volgens Dexia over 1999 € 1.647,38 en over 2000 € 2.030,30. [geïntimeerde] heeft het door Dexia opgegeven bedrag aan fiscaal voordeel gemotiveerd betwist. Wat betreft de aftrekbare rente over 1999 heeft [geïntimeerde] aangevoerd dat hij bij het aangaan van de overeenkomst in mei 1999 een bedrag van € 14.218,70 aan Dexia heeft vooruitbetaald, welk bedrag bestond uit rente en aflossing over een periode van 60 maanden. Van voornoemd bedrag zag 7/60 deel, derhalve € 1.658,85, op het jaar 1999 (te weten de maanden juni tot en met december), aldus [geïntimeerde] . [geïntimeerde] voert aan dat het zeer onwaarschijnlijk is dat hij in 1999 gedurende zeven maanden slechts een bedrag van € 11,46 heeft afgelost en het overige deel rente is geweest. Het hof stelt vast dat beide partijen geen onderliggende stukken in het geding hebben gebracht (aan de zijde van Dexia niet de onderliggende jaaropgaven ten aanzien van [geïntimeerde] en aan de zijde van [geïntimeerde] niet zijn belastingaangiften over 1999 en 2000). Gelet daarop is het voor het hof thans niet mogelijk een uitspraak te doen over de vraag of Dexia ten aanzien van de overeenkomst met contractnummer 21500205 op basis van het hofmodel enkel nog een bedrag van € 4.967,57 aan [geïntimeerde] dient te vergoeden. Om die reden kan de gevorderde verklaring voor recht niet worden toegewezen.