Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
1.Het geding in hoger beroep
Partijen hebben dat overleg niet gevoerd. Bij per fax ontvangen brief van 21 februari 2017 heeft mr. Maliepaard namens de afnemers een viertal zaken opgegeven waarin volgens hem verreweg de meeste thans aanhangige geschilpunten aan de orde komen en bij wijze van voorbeeldzaken verder kan worden geprocedeerd. Bij brief van 2 maart 2017 heeft mr. Cornegoor, namens Dexia, – voor zover thans van belang – in aanvulling op de door mr. Maliepaard genoemde vier zaken nog drie zaken opgegeven waarin bij wijze van voorbeeldzaak door het hof kan worden beslist. De onderhavige zaak is door mr. Cornegoor opgegeven.
2.Feiten
3.Beoordeling
‘know your customer’- principe. Dat brengt volgens de kantonrechter mee dat de overeenkomst niet tot stand had behoren te komen en dat een causaal verband bestaat tussen deze tekortkoming en de door [geïntimeerde] geleden schade. De kantonrechter heeft geen toepassing willen geven aan de door het hof gehanteerde zogenaamde hofformule. De kantonrechter heeft het door kantonrechters ontwikkelde categoriemodel toegepast en is tot het oordeel gekomen dat [geïntimeerde] 40% van het nadeel, bestaande - kort gezegd - uit inleg en restschuld, zelf dient te dragen.
- gezien de hoogte van de te betalen rente over de lening (0,96% per maand) moesten de aandelen beduidend in koers stijgen om een redelijk rendement te kunnen behalen;
- de overeenkomst kon slechts tussentijds worden beëindigd onder betaling van een torenhoge boete, waardoor in een dalende markt onmiddellijk verlies werd geleden;
- geen mogelijkheid werd geboden om koersverliezen af te dekken, bijvoorbeeld door middel van putopties;
- dividenden werden niet uitgekeerd, maar in het certificaat opgenomen, zodat het verlies bij dalende koersen nog verder toenam.
De afnemer zal in dat verband duidelijk moeten maken welke werkzaamheden in het concrete geval hebben plaatsgevonden, bijvoorbeeld dat de cliëntenremisier zich niet heeft beperkt tot het geven van algemene informatie over verschillende beleggingen of over effectenleaseproducten, maar dat de cliëntenremisier hem de met Dexia aangegane overeenkomst van effectenlease heeft geadviseerd. Of een cliëntenremisier is opgetreden als beleggingsadviseur is alleen voor de positie van Dexia relevant als die advieswerkzaamheden zijn verricht in het kader van het tot stand brengen van een overeenkomst van effectenlease met Dexia. Alleen in die gevallen zijn de werkzaamheden vergunningplichtig in de zin van artikel 7 lid 1 Wte 1995 en dient Dexia de betrokken cliënt op grond van artikel 41 NR 1999 te weigeren. Dat de cliëntenremisier andere cliënten heeft geadviseerd doet niet ter zake.
Dat de overeenkomsten van effectenlease op afnemers mogelijk een onaanvaardbaar zware financiële last legden, waarvoor uiteindelijk in 2009 de hofformule is ontwikkeld, is uitdrukkelijk niet verdisconteerd in de WCAM-overeenkomst. In de WCAM-procedure was het kernverwijt dat Dexia de op haar rustende bijzondere zorgplicht heeft geschonden door de afnemers onvoldoende voor te lichten over en te waarschuwen voor het restschuldrisico (WCAM-beschikking onder 6.9). Ten aanzien van de stelling van de afnemers dat Dexia, onder andere, jegens beleggers ook is tekortgeschoten in andere (pre)contractuele verplichtingen (waaronder moet worden begrepen de onderzoeksplicht ten aanzien van de inkomens- en vermogenspositie) is overwogen dat daarvoor in een WCAM-procedure geen plaats is, omdat dat een beoordeling vergt van de omstandigheden van het betrokken individuele geval. Degenen die menen dat zij op grond van de schending van dergelijke verplichtingen een hogere vergoeding moeten krijgen, zijn door het hof gewezen op de mogelijkheid om een opt out-verklaring uit te brengen (WCAM-beschikking onder 6.12).
- Als degenen die zich niet hebben neergelegd bij een WCAM-overeenkomst en/of rechtelijke uitspraken in proefprocedures (die tot aan de Hoge Raad zijn gevoerd) doorprocederen en zonder (voldoende) zwaarwegende redenen in rechte een hogere vergoeding krijgen, staat dat haaks op het genoemde maatschappelijke belang dat nieuwe en individuele procedures moeten worden voorkomen. Doorprocederen dient alleen ‘beloond’ te worden als de bijzonderheden van het geval dat kunnen rechtvaardigen. Voor een gerechtigde wordt het anders aantrekkelijk om een opt out-verklaring in te dienen en de uitkomst van de verdere procedures af te wachten met het oog op het verkrijgen van een hogere vergoeding.
- De benadeelden die zich wel bij een WCAM-overeenkomst of de uitkomst van proefprocedures hebben neergelegd – zoals daarvan de bedoeling is – zullen zich door de nieuwe afwijkende rechterlijke uitspraken benadeeld voelen als zij zich in dezelfde positie bevonden als degenen die uiteindelijk een hogere vergoeding krijgen. Dit doet afbreuk aan een WCAM-uitspraak en de uitspraken in proefprocedures.
- De WCAM-procedure verliest zijn aantrekkelijkheid. Voor een schadeveroorzakende partij in een massaschadezaak biedt de WCAM-procedure geen zekerheid en geen perspectief op de beëindiging van alle geschillen als het risico wordt gelopen om vele jaren na een verbindendverklaring nog te worden geconfronteerd met een aanmerkelijk hogere schadevergoedingsplicht voor een grote groep van gerechtigden dan die voortvloeit uit de verbindend verklaarde overeenkomst en de uitkomst van de gevoerde proefprocedures voor de opt out-gevallen.
€ 2.769,11