In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, betreft het een hoger beroep in een effectenleasekwestie tussen een appellant en Dexia Nederland B.V. De appellant, vertegenwoordigd door mr. J.B. Maliepaard, had in eerste aanleg een vordering ingesteld tegen Dexia, die door de kantonrechter was afgewezen. De appellant stelde dat hij door Dexia was misleid en dat de effectenleaseovereenkomsten een onaanvaardbaar zware financiële last voor hem vormden. Dexia, vertegenwoordigd door mr. I.M.C.A. Reinders Folmer, voerde aan dat de appellant geen recht meer had op schadevergoeding, omdat hij een waiver had ontvangen maar deze niet had ondertekend.
Het hof oordeelde dat er geen misbruik van bevoegdheid was door Dexia, aangezien de appellant onvoldoende had aangetoond dat de vordering enkel was ingesteld om hem te schaden. Het hof bevestigde dat de appellant niet had aangetoond dat de overeenkomsten met Dexia een onaanvaardbare zware last vormden. De vordering van de appellant werd afgewezen, maar het hof verklaarde voor recht dat Dexia aan de appellant een bedrag van € 2.317,64 verschuldigd was, te vermeerderen met wettelijke rente. De proceskosten werden toegewezen aan Dexia, en de appellant werd veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor appellanten om hun vorderingen goed te onderbouwen en de rol van waivers in effectenleasezaken. Het hof bevestigde dat de appellant zijn rechten had voorbehouden, maar dat hij niet had aangetoond dat hij nog aanspraak kon maken op schadevergoeding. De uitspraak is een belangrijke bevestiging van de rechtspositie van financiële instellingen in effectenleasezaken.