ECLI:NL:CRVB:2023:197
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag om aanvullende bijstand met betrekking tot gehuwde met niet-rechthebbende partner en bewijslastverdeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 januari 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, die een uitkering ontvangt op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en de Toeslagenwet (TW), had een aanvraag ingediend voor aanvullende bijstand. Deze aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, omdat de appellant gehuwd is met een niet-rechthebbende partner die buiten Nederland verblijft. Het college stelde dat de appellant op grond van artikel 24 van de Participatiewet (PW) recht heeft op 50% van de gehuwdennorm, wat betekent dat hij geen recht heeft op aanvullende bijstand, aangezien zijn totale inkomen hoger is dan deze norm.
De appellant voerde in hoger beroep aan dat hij duurzaam gescheiden leeft van zijn echtgenote en dat er zeer bijzondere omstandigheden zijn die een afstemming van de bijstandsnorm rechtvaardigen. De Raad oordeelde echter dat de appellant niet in zijn bewijsvoering is geslaagd. De Raad benadrukte dat de bewijslast voor het aantonen van zeer bijzondere omstandigheden bij de appellant ligt en dat er geen zelfstandige onderzoeksplicht voor het college bestaat in deze situatie. De Raad bevestigde dat de appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in een zeer bijzondere situatie verkeert die afstemming van de bijstand zou rechtvaardigen.
De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en de Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en ondertekend door de voorzitter en de griffier.