ECLI:NL:CRVB:2023:1999

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 september 2023
Publicatiedatum
2 november 2023
Zaaknummer
22/2663 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van bijstand ter hoogte van 50% van de gehuwdennorm in het kader van de Participatiewet met betrekking tot duurzaam gescheiden leven

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 september 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van bijstand aan appellant, die gehuwd is met een niet-rechthebbende partner die in Syrië verblijft. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam had appellant bijstand ingevolge de Participatiewet (PW) toegekend ter hoogte van 50% van de gehuwdennorm, omdat zijn echtgenote geen recht op bijstand had. Appellant stelde dat hij als alleenstaande moest worden beschouwd omdat hij duurzaam gescheiden leefde van zijn echtgenote. De Raad oordeelde dat het college appellant terecht als niet duurzaam gescheiden levend had aangemerkt, aangezien de IND ten tijde van de aanvraag al had ingestemd met de overkomst van de echtgenote. Appellant had niet aannemelijk gemaakt dat er sprake was van een zeer bijzondere situatie die een afstemming van de bijstand rechtvaardigde. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard. Appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten en het betaalde griffierecht wordt niet teruggegeven.

Uitspraak

22/2663 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 20 juli 2022, 22/1488 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
Datum uitspraak: 26 september 2023
PROCESVERLOOP
Met een besluit van 16 september 2021 heeft het college appellant met ingang van 1 juli 2021 bijstand ingevolge de Participatiewet (PW) toegekend ter hoogte van 50% van de gehuwdennorm, omdat de echtgenote van appellant geen rechthebbende is. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het college is met een besluit van 24 februari 2022 (bestreden besluit) bij het besluit van 16 september 2021 gebleven. Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
Namens appellant heeft mr. L. van Baaren, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Raad heeft partijen bij brief van 24 juli 2023 (regiebrief) laten weten hoe de Raad het geschil voorshands ziet en ook dat de Raad een zitting niet nodig vindt. De Raad heeft partijen gewezen op hun recht om ter zitting te worden gehoord. Het college heeft toestemming gegeven om een onderzoek ter zitting achterwege te laten. Appellant heeft niet binnen de hem gegeven termijn verklaard dat hij gebruik wil maken van dat recht. Daarom heeft de Raad met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft. Daarna heeft de Raad het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb gesloten.

OVERWEGINGEN

Samenvatting

Deze zaak gaat over een toekenning van bijstand met ingang van 1 juli 2021 ter hoogte van 50% van de gehuwdennorm. Appellant voert aan dat hij als alleenstaande moet worden beschouwd omdat hij duurzaam gescheiden leeft van zijn echtgenote. Ook voert hij aan dat het college maatwerk had moeten leveren en de bijstand had moeten afstemmen op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van appellant. De beroepsgronden van appellant slagen niet.

Inleiding

1.1.
Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.2.
Appellant, die de Syrische nationaliteit heeft en in Nederland verblijft op basis van een verblijfsvergunning asiel bepaalde tijd, is gehuwd met [naam echtgenote] (echtgenote) die in Syrië woont. Appellant heeft op 6 juli 2021 bij het college een aanvraag ingediend voor bijstand ingevolge de PW.
1.3.
Het college heeft daarna de besluiten genomen die al zijn genoemd onder het procesverloop.
Uitspraak van de rechtbank
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de aangevallen uitspraak niet eens. Appellant voert allereerst aan dat hij als alleenstaande moet worden beschouwd, omdat hij duurzaam gescheiden leeft van zijn echtgenote. Daaraan staat niet in de weg dat de beide echtgenoten niet gescheiden wilden leven. Appellant stelt dat van een financiële verstrengeling geen sprake is, dat de echtgenoten ieder hun eigen woning hebben, dat zij volledig apart van elkaar leven en dat zij niet bijdragen in elkaars huishouding. Appellant kan zich niet vinden in de zienswijze van de rechtbank over de uitkomst van de asielprocedure. Hij kan pas als gehuwde worden gezien indien hij daadwerkelijk herenigd is met zijn echtgenote. Deze hereniging kan pas als de asielprocedure daadwerkelijk is voltooid. Daarnaast voert appellant aan dat het college maatwerk had moeten leveren en de bijstand had moeten afstemmen op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van appellant. Met de bijstand ter hoogte van 50% van gehuwdennorm is appellant in een financieel onhoudbare positie gekomen en heeft hij geld moeten lenen van familie en kennissen om rond te komen.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of de rechtbank terecht de toekenning van bijstand met ingang van 1 juli 2021 ter hoogte van 50% van de gehuwdennorm in stand heeft gelaten. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4.1.
De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.2.
De te beoordelen periode loopt van 1 juli 2021 (ingangsdatum bijstand) tot en met 16 september 2021 (datum toekenningsbesluit). Niet in geschil is dat appellant is gehuwd en dat zijn echtgenote in de te beoordelen periode geen recht op bijstand had omdat zij niet in Nederland maar in Syrië verbleef.
Duurzaam gescheiden leven
4.3.1.
Degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie hij gehuwd is wordt op grond van de PW aangemerkt als ongehuwd. Het is vaste rechtspraak dat echtgenoten pas duurzaam gescheiden leven als beiden of één van hen het echtelijk samenleven wil verbreken, waardoor ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt alsof hij niet met de ander gehuwd is en dit door ten minste één van beiden als blijvend is bedoeld. In het algemeen kan worden aangenomen dat betrokkenen na het sluiten van een huwelijk de bedoeling hebben om – misschien pas op termijn – echtelijk te gaan samenleven. Alleen in uitzonderlijke gevallen leven betrokkenen vanaf de huwelijksdatum duurzaam gescheiden. Dit moet dan ondubbelzinnig blijken uit concrete feiten en omstandigheden. [1]
4.3.2.
Het enkele gegeven dat de echtgenoten feitelijk gescheiden van elkaar leven als gevolg van het verblijf van één van hen in het buitenland, betekent nog niet dat dan ook gesproken moet worden van een duurzaam gescheiden leven als hiervoor bedoeld. [2] Een echtelijke samenleving kan immers ook bestaan zonder dat van samenwonen sprake is. [3]
4.3.3.
Uit 4.3.1 volgt dat van duurzaam gescheiden leven pas sprake kan zijn als ten minste één van beide partners het echtelijk samenleven wil verbreken, waardoor ieder afzonderlijk zijn eigen leven leidt alsof hij niet met de ander gehuwd is en dit door ten minste één van beiden als blijvend is bedoeld. Ook indien die bedoeling er bij beide echtgenoten niet is, kan onder omstandigheden gesproken worden van duurzaam gescheiden leven. Zo volgt uit de wetsgeschiedenis dat ook een door geen van beide echtgenoten gewilde toestand, die voor de voorzetting van de echtelijke samenleving een daadwerkelijk beletsel vormt en waarvan redelijkerwijs niet valt te verwachten dat de echtelijke samenleving kan worden hervat, aangemerkt kan worden als een situatie van duurzaam gescheiden leven. [4] Als voorbeelden worden daarbij genoemd de echtgenoot die voor langere tijd in een psychiatrische inrichting is opgenomen terwijl geen positieve wijziging in diens geestestoestand is te verwachten en de in Nederland wonende politieke vluchteling die gedwongen is geweest zijn gezin in het land van herkomst achter te laten.
4.3.3.
Anders dan appellant stelt, kan hieruit niet worden afgeleid dat al sprake is van duurzaam gescheiden leven indien en zolang als hij en zijn echtgenote niet daadwerkelijk zijn herenigd. Bij de beoordeling of sprake is van duurzaam gescheiden leven zal moeten worden beoordeeld of er een feitelijk beletsel is om de echtelijke samenleving voort te zetten en ook of redelijkerwijs valt te verwachten dat de echtelijke samenleving kan worden hervat. In het geval van appellant is de Raad van oordeel dat, zo er in zijn geval ten tijde van de aanvraag om bijstand al een beletsel was om de echtelijke samenleving voort te zetten, in ieder geval redelijkerwijs was te verwachten dat de echtelijke samenleving kon worden hervat. Zoals de rechtbank heeft overwogen en niet in geschil is, had de IND ten tijde van de aanvraag om bijstand immers al ingestemd met de overkomst van de echtgenote van appellant, wat kort daarna – op 9 november 2021 – ook is gebeurd. Het college heeft appellant gelet hierop terecht als niet duurzaam gescheiden levend aangemerkt.
Afstemming
4.4.1.
Uit vaste rechtspraak van de Raad volgt dat artikel 24 van de PW dwingendrechtelijk van aard is en dat geen ruimte wordt geboden om af te wijken van deze bepaling of deze buiten toepassing te laten. Uit de wetsgeschiedenis blijkt volgens die rechtspraak ook niet dat de wetgever heeft bedoeld voor de situatie van een partner in het buitenland een uitzondering te maken. [5]
4.4.2.
Ook is vaste rechtspraak dat voor individuele afstemming in de vorm van een verlaging dan wel een verhoging van de bijstand als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de PW slechts plaats is in zeer bijzondere situaties. [6] Het is aan degene die deze afstemming wenst om aannemelijk te maken dat zich een zeer bijzondere situatie voordoet als hiervoor bedoeld. [7]
4.4.3.
Met de enkele stelling dat appellant in een financieel onhoudbare financiële situatie is terechtgekomen heeft appellant niet voldaan aan de op hem rustende bewijslast. Er was voor het college gelet daarop geen reden de bijstand af te stemmen.

Conclusie en gevolgen

4.5.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de toekenning van bijstand ter hoogte van 50% van de gehuwdennorm in stand blijft.
5. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van M.V. Kamphuis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 september 2023.
(getekend) P.W. van Straalen
(getekend) M.V. Kamphuis
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH ’sGravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip duurzaam gescheiden leven.

Voetnoten

1.Uitspraak van 25 september 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2918.
2.Uitspraak van 1 november 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2414.
3.Uitspraak van 9 oktober 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BX9932.
4.Kamerstukken II, 2002-2003, 28 870, nr. 3, p. 32.
5.Uitspraken van 17 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:4103 en ECLI:NL:CRVB:2019:4105.
6.Uitspraak van 28 juli 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2492.
7.Uitspraken van 1 november 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2414 en van 24 januari 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:197.