Uitspraak
18.1800 PW
OVERWEGINGEN
1 september 2016 beëindigd. In verband hiermee heeft appellant zich gemeld voor een aanvraag om bijstand op grond van de Participatiewet (PW). In het kader van die aanvraag heeft appellant onder meer verklaard dat zijn echtgenote geen inkomsten heeft en dat de wens bestaat dat zij zo spoedig mogelijk naar Nederland komt.
1 mei 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1344. Hieruit volgt immers dat degene die zich beroept op afstemming de zeer bijzondere omstandigheden aannemelijk moet maken en dat het niet de taak van het college is om zelfstandig te onderzoeken of toepassing moet worden gegeven aan artikel 18 van de PW. In het geval van appellant ligt dat anders. Niet in geschil is dat de echtgenote van appellant niet over middelen beschikt. Door de gewijzigde tekst van artikel 24 van de PW wordt appellant met ingang van 1 januari 2016 geconfronteerd met een inkomensterugval van 20% van zijn bijstand, zonder dat zijn feitelijke situatie is gewijzigd en zonder dat in zijn woning een medebewoner verblijft met wie hij geacht kan worden de kosten te delen. Mede gelet op wat onder 6.1 is overwogen had dit voor het college aanleiding moeten zijn om zelfstandig te beoordelen of toepassing moet worden gegeven aan artikel 18 van de PW. Anders dan in het geval waarin de bijstandsgerechtigde om afstemming verzoekt, had het college daartoe zelf het nodige onderzoek moeten doen naar de aanwezigheid van zeer bijzondere omstandigheden. In het geval van appellant is onder meer gebleken dat hij geen betalingen doet voor een zorgverzekering, dat niet inzichtelijk is of hij zorgtoeslag ontvangt en dat het Zorginstituut hem heeft aangemeld bij het Centraal Justitieel Incasso Bureau voor een schuld van ruim € 4000,-. In bezwaar is nog gebleken dat appellant naast de bijstand recht heeft op huurtoeslag, maar dat deze door de Belastingdienst wordt ingehouden omdat daarop beslag is gelegd. Dit heeft het college niet nader onderzocht, omdat volgens het college het hebben van schulden geen reden voor afstemming is. Die schulden komen voor eigen rekening en risico van appellant, aldus het college. Het hebben van schulden kan echter ook wijzen op het niet beschikken over voldoende middelen van bestaan. Het college had dan ook alle relevante omstandigheden, mogelijkheden en middelen van appellant moeten onderzoeken. Door dat na te laten heeft het college geen volledig beeld gekregen van de inkomsten en uitgaven van appellant, waardoor het college niet heeft kunnen vaststellen of de toepassing van artikel 24 van de PW in het geval van appellant leidt tot een voor hem financieel schrijnende situatie.