ECLI:NL:CBB:2023:116

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
7 maart 2023
Publicatiedatum
6 maart 2023
Zaaknummer
21/1247
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar inzake subsidie COVID-19

Op 7 maart 2023 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan in een verzetprocedure van een onderneming tegen een eerdere uitspraak van 7 juni 2022. De onderneming had verzet aangetekend tegen de ongegrondverklaring van haar beroep tegen een besluit van de minister van Economische Zaken en Klimaat, dat het bezwaar van de onderneming tegen een eerder besluit van 20 mei 2021 niet-ontvankelijk had verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn. De onderneming stelde dat zij de notificatie e-mail van het besluit van 20 mei 2021 niet had ontvangen, maar het College oordeelde dat de e-mail correct was verzonden naar het opgegeven e-mailadres. De onderneming had geen feitelijke onderbouwing voor haar claim dat de e-mail niet was ontvangen, en het College concludeerde dat het besluit op juiste wijze was bekendgemaakt. De bezwaartermijn was daardoor verstreken, en het bezwaarschrift was te laat ingediend.

De onderneming voerde aan dat de minister een fout had gemaakt en dat er telefonisch was toegezegd dat subsidie zou worden toegekend. Het College benadrukte echter dat de bezwaartermijn dwingend is en dat een te laat ingediend bezwaarschrift alleen ontvankelijk kan zijn bij verschoonbare omstandigheden, wat hier niet het geval was. De minister was verplicht om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren. Het College concludeerde dat de eerdere uitspraak van 7 juni 2022 juist was en verklaarde het verzet ongegrond. De minister was niet verplicht om proceskosten te vergoeden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 7 maart 2023.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 21/1247

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 maart 2023 op het verzet van

[de onderneming] B.V., te [plaats] (de onderneming)

(gemachtigde: drs. M.W.C. Dolmans)

Procesverloop

De onderneming heeft verzet gedaan tegen de uitspraak van het College met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht, dus zonder zitting, van 7 juni 2022.
Het verzet is behandeld ter zitting van 9 februari 2023. De gemachtigde van de onderneming heeft aan de zitting deelgenomen.

Overwegingen

1. Het College heeft in de uitspraak van 7 juni 2022 het beroep van de onderneming tegen het besluit van de minister van Economische Zaken en Klimaat van 4 oktober 2021 ongegrond verklaard. Met dat besluit heeft de minister het bezwaar van de onderneming tegen het eerdere besluit van 20 mei 2021 niet-ontvankelijk verklaard wegens niet-verschoonbare overschrijding van de bezwaartermijn.
2. De onderneming heeft in verzet herhaald dat zij de notificatie e-mail waarmee het besluit van 20 mei 2021 is aangekondigd niet heeft ontvangen, althans niet in de juiste e-mailbox. Zij heeft het bezwaarschrift ingediend nadat zij op een andere manier ervan op de hoogte was geraakt dat de minister op 20 mei 2021 een besluit had genomen.
2.1
In de uitspraak van 7 juni 2022 heeft het College vastgesteld dat de notificatie e-mail is verzonden naar het op het aanvraagformulier ingevulde e-mailadres en dat de onderneming heeft ingestemd met het alleen ontvangen van digitale berichten over de aanvraag. De onderneming heeft enkele mogelijke oorzaken genoemd waardoor zij de notificatie e-mail mogelijk niet heeft ontvangen, maar heeft deze niet feitelijk onderbouwd. Er is daarom geen reden om aan te nemen dat zij de notificatie e-mail niet heeft ontvangen. Dat de notificatie e-mail mogelijk in de spambox is beland maakt dit niet anders. Dit betekent dat het besluit van 20 mei 2021 op juiste wijze is bekendgemaakt. De laatste dag van de bezwaartermijn was daarom 1 juli 2021. Het bezwaarschrift, gedateerd 15 september 2021, is door de minister op 17 september 2021 ontvangen en is daarmee (veel) te laat ingediend.
3. De onderneming voert aan dat de minister er ook voor had kunnen kiezen om het bezwaar toch inhoudelijk te behandelen. Volgens de onderneming heeft de minister zelf een fout gemaakt waardoor de aanvraag ten onrechte is afgewezen. De minister had die fout moeten herstellen. Daar komt bij dat door een medewerker van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland telefonisch is toegezegd dat alsnog subsidie zal worden toegekend.
3.1
Het College wijst erop dat de bezwaartermijn van zes weken dwingend in de wet is geregeld. Een te laat ingediend bezwaarschrift is alleen ontvankelijk als sprake is van omstandigheden die de termijnoverschrijding verschoonbaar (verontschuldigbaar) maken. De door de onderneming gestelde omstandigheden, daargelaten of het College die aannemelijk acht, leveren dergelijke omstandigheden niet op. De instantie waarbij het rechtsmiddel is ingesteld, in dit geval de minister, is dan gehouden het rechtsmiddel niet-ontvankelijk te verklaren. Het College verwijst naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 9 juli 2021 (ECLI:CRVB:2021:1500). Het bezwaar is daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard.
3.2
Het voorgaande neemt niet weg dat de minister steeds moet nagaan of een te laat ingediend bezwaarschrift gelet op de bewoordingen ervan ook moet worden opgevat als een verzoek om terug te komen van het, door het te laat indienen van het bezwaarschrift in rechte onaantastbaar geworden, eerdere besluit. In dat geval is de minister gehouden om daarop een afzonderlijk besluit nemen, dat dan geen deel uitmaakt van de beslissing op bezwaar. In de hier voorliggende zaak doet deze situatie zich echter niet voor. Het College merkt voor de goede orde verder op dat de minister, ook zonder uitdrukkelijk verzoek daartoe in het bezwaarschrift, ervoor kan kiezen om het eerdere besluit - ambtshalve - te heroverwegen. Wat onder 3.1 is overwogen staat daaraan niet in de weg. Een juridische verplichting tot ambtshalve heroverweging bestaat naar geldend recht echter niet.
4. De conclusie is dat de uitspraak van 7 juni 2022 juist is. Het verzet zal daarom ongegrond worden verklaard. Dit betekent dat het beroep van de onderneming niet inhoudelijk wordt behandeld en de zaak met deze uitspraak is geëindigd.
5. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.G.M. Simons, in aanwezigheid van E.A. van der Meel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 maart 2023.
w.g. T.G.M. Simons w.g. E.A. Van der Meel