In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 4 november 2016 het beroep van appellant gegrond verklaarde. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris van Economische Zaken het bezwaar van appellant ten onrechte inhoudelijk had beoordeeld, omdat het bezwaarschrift buiten de termijn was ingediend. De bezwaartermijn liep van 14 februari 2015 tot 27 maart 2015, maar het bezwaarschrift werd pas op 30 april 2015 ingediend. Appellant stelde dat hij op 6 maart 2015 een bezwaarschrift had ingediend, maar kon dit niet onderbouwen met bewijsstukken. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk.
In hoger beroep herhaalt appellant zijn standpunt dat hij tijdig bezwaar heeft gemaakt. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven overweegt dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt, en dat deze termijn ruimschoots is overschreden. Appellant heeft niet kunnen aantonen dat hij eerder bezwaar heeft gemaakt, en de termijnoverschrijding is niet verschoonbaar. Het College bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de staatssecretaris het bezwaar van appellant terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De beslissing van het College is openbaar uitgesproken op 11 september 2017.