ECLI:NL:CRVB:2019:3819

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 november 2019
Publicatiedatum
2 december 2019
Zaaknummer
18/6307 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake toekenning van OVW-periodieken en plaatsing in functie Operationeel Begeleider A

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een politieambtenaar tegen de korpschef van politie met betrekking tot de toekenning van Onvermijdelijk Verzwarende Werkomstandigheden (OVW)-periodieken en de ingangsdatum van zijn plaatsing in de functie van Operationeel Begeleider A. De Centrale Raad van Beroep heeft op 28 november 2019 uitspraak gedaan. De Raad oordeelt dat de wijziging van de Regeling vaststelling LFNP, die terugwerkende kracht heeft tot 7 juli 2016, niet onaanvaardbaar is. De korpschef heeft een ruime vrijheid bij het bepalen van de inrichting van zijn organisatie, maar de toekenning van OVW-periodieken met ingang van 1 juli 2016 is in strijd met het gelijkheidsbeginsel. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland, behalve de beslissingen over proceskosten en griffierecht, en kent de betrokkene met terugwerkende kracht tot 1 juli 2016 OVW-periodieken toe. De Raad concludeert dat de korpschef niet voldoende heeft gemotiveerd waarom de ingangsdatum van de OVW-periodieken niet eerder kan zijn dan 1 juli 2016, en dat de korpschef in zijn besluitvorming inconsistent is geweest.

Uitspraak

18.6307 AW, 18/6412 AW, 19/1026 AW

Datum uitspraak: 28 november 2019
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 8 november 2018, 18/1767 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens betrokkene heeft mr. W.J. Dammingh, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft eveneens hoger beroep ingesteld.
Beide partijen hebben een verweerschrift ingediend.
De korpschef heeft op verzoek van de Raad nadere stukken ingediend.
Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft de korpschef op 4 maart 2019 een nieuwe beslissing op bezwaar (nader besluit) genomen.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met een aantal soortgelijke zaken, plaatsgevonden op 22 maart 2019. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Dammingh. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.J. de Wit, mr. J. Wegen en drs. M.J. Groenendaal.
Het onderzoek is heropend na de zitting.
De korpschef heeft geantwoord op vragen van de Raad. Partijen hebben over en weer op elkaars standpunten gereageerd onder toezending van nadere stukken.
Het onderzoek ter zitting heeft vervolgens plaatsgevonden op 3 oktober 2019. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. Dammingh. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. De Wit, drs. Groenendaal, drs. ing. L. Schaap en H. Reuvers.
In de gevoegde zaken wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1.1.
In het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector Politie 2008-2010 is onder meer afgesproken dat voor de sector Politie landelijk een nieuw functiegebouw zal gaan gelden. Daartoe is een stelsel van (uiteindelijk) 92 functies met daarbij behorende functiebenamingen ontwikkeld, voorzien van een waardering per functie. Dit geheel wordt aangeduid als het Landelijk Functiegebouw Nationale Politie (LFNP) en is vastgelegd in de Regeling vaststelling LFNP (Stcrt. 2013, nr. 13079). Het LFNP is onderverdeeld in de domeinen Leiding, Uitvoering en Ondersteuning. Functies die zijn ingedeeld in het domein Uitvoering geven recht op periodieken voor Onvermijdelijk Verzwarende Werkomstandigheden (OVW).
1.2.
Medio 2013 heeft de korpschef alle medewerkers van de Nationale Politie per brief geïnformeerd dat de vertraging in de toekenning van LFNP-functies geen financiële gevolgen heeft. Uitkering van financiële aanspraken die samenhangen met de toekenning van een LFNP-functie, vindt met terugwerkende kracht plaats, aldus de korpschef.
1.3.
Betrokkene is tot de invoering van het LFNP werkzaam geweest in de voormalige (korps)functie van Docent/Instructeur. Bij besluit van 16 december 2013 is hij met ingang van 1 januari 2012 overgegaan naar de LFNP-functie van Docent A, ingedeeld in het domein Ondersteuning, met als vakgebied Docenten. Deze functie geeft geen recht op
OVW-periodieken.
1.4.
Bij brief van 23 september 2014 heeft de voorzitter van het college van bestuur van het Landelijk selectie- en opleidingsinstituut politie de voormalige Minister van Veiligheid en Justitie (minister) verzocht om in het LFNP enkele aanpassingen aan te brengen die samenhangen met de inrichting van de Politieacademie, onder meer omdat in het LFNP onvoldoende rekening is gehouden met het geven van politieonderwijs in de operationele uitvoeringspraktijk door executieve politieambtenaren.
1.5.
Besluitvorming hierover in het Centraal Georganiseerd Overleg Politie (CGOP) heeft uiteindelijk geleid tot de Regeling van 11 april 2017, houdende wijziging van de Regeling vaststelling LFNP (Stcrt. 2017, nr. 22386). Bij de eerstgenoemde regeling (Regeling), voor zover hier van belang, zijn het vakgebied Operationele Begeleiding, de functies Operationeel Begeleider A en Operationeel Begeleider B en de werkterreinen Gewelds- en Gevaarsbeheersing en Rijvaardigheid en Rijveiligheid toegevoegd aan het LFNP. De kerntaak van de functies Operationeel Begeleider A en Operationeel Begeleider B betreft het trainen, begeleiden en coachen van politiemedewerkers en teams tijdens de uitvoering van hun operationele werkzaamheden in de openbare ruimte. Genoemde regeling is op 25 april 2017 in werking getreden en werkt terug tot en met 7 juli 2016.
1.6.
De korpsleiding heeft op 3 januari 2017 besloten om Docenten Integrale Beroepsvaardigheidstraining (IBT) en Rijvaardigheid en Rijveiligheid die vanaf 1 januari 2015 (ingangsdatum ‘IBT-nieuwe stijl’) daadwerkelijk en structureel in de operationele gevaarcontext werkzaam zijn als blijk van waardering een financiële tegemoetkoming toe te kennen ter grootte van de eindejaarsuitkering. Tevens heeft de korpsleiding besloten om medewerkers die per 1 juli 2016 worden geplaatst in de nieuwe LFNP-functie van Operationeel Begeleider (OVW-gerechtige functie), onder voorwaarden, direct één of meer OVW-periodieken toe te kennen.
1.7.
Betrokkene is met ingang van 1 juli 2016 geplaatst in de LFNP-functie van Docent A, met als vakgebied Docenten, bij de afdeling Operationele Begeleiding en Training (OBT) van het Politiedienstencentrum (PDC).
1.8.
In het kader van een deelreorganisatie zijn met ingang van 1 september 2017 de functies van Operationeel Begeleider A en B aan het nieuwe inrichtingsplan van de afdeling OBT toegevoegd.
1.9.
Bij besluit (‘wijziging functie’) van 24 juli 2017 heeft de korpschef betrokkene met ingang van 1 juli 2017 geplaatst in de LFNP-functie van Operationeel Begeleider A, met als werkterrein Rijvaardigheid en Rijveiligheid. Omdat aan deze functie 48 OVW-punten zijn verbonden komt betrokkene met ingang van dezelfde datum in aanmerking voor OVW‑periodieken, aldus de korpschef.
1.10.
Betrokkene heeft zich in bezwaar op het standpunt gesteld dat hij niet met ingang van
1 juli 2017, maar met terugwerkende kracht tot 1 januari 2012 had moeten worden geplaatst in de LFNP-functie van Operationeel Begeleider A. Voor zover dit niet mogelijk is had betrokkene in elk geval per laatstgenoemde datum in aanmerking moeten komen voor OVW‑periodieken.
1.11.
Bij besluit van 24 augustus 2017 heeft de korpschef betrokkene op grond van het besluit van de korpsleiding van 3 januari 2017 (Coulanceregeling) vanwege de lange duur van de procedure tot vaststelling van de functie van Operationeel Begeleider A een compensatie toegekend, bestaande uit een eenmalige financiële tegemoetkoming ter grootte van zijn eindejaarsuitkering over 2016 en vier extra OVW-periodieken met ingang van 1 juli 2016.
1.12.
Bij besluit van 27 februari 2018 (bestreden besluit) heeft de korpschef het bezwaar tegen het besluit van 24 juli 2017 ongegrond verklaard.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, met beslissingen over de vergoeding van proceskosten en griffierecht, het beroep van betrokkene voor zover dat betrekking heeft op de plaatsing ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep voor zover dat betrekking heeft op de toekenning van OVW-periodieken gegrond verklaard en het bestreden besluit in zoverre vernietigd en bepaald dat de korpschef in zoverre een nieuwe beslissing op bezwaar neemt met inachtneming van haar uitspraak. De rechtbank heeft aan haar oordeel, samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
2.2.1.
Nu de functie van Operationeel Begeleider A eerst per 1 september 2017 aan het inrichtingsplan van de afdeling OBT is toegevoegd, bestaat er geen grond om betrokkene met ingang van 1 januari 2012 op deze functie te plaatsen. Al wat betrokkene tegen de plaatsing heeft aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden.
2.2.2.
De korpschef komt ten aanzien van de vaststelling van de ingangsdatum van de OVW‑periodieken een grote beslissingsruimte toe. Artikel 9a van het Besluit bezoldiging politie (Bbp) staat hieraan niet in de weg. De korpschef heeft zich in dit verband ten onrechte op het standpunt gesteld dat uit dit artikel volgt dat het recht op OVW‑periodieken en de plaatsing onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Dat het toekennen van OVW‑periodieken per een eerdere datum dan de ingangsdatum van de plaatsing (ook anderszins) juridisch niet mogelijk is, berust op een onjuiste rechtsopvatting. Nu de korpschef niet heeft onderkend dat hij beslissingsruimte heeft, heeft hij bij de toekenning van OVW‑periodieken niet alle relevante feiten en omstandigheden betrokken en niet alle betrokken belangen kenbaar afgewogen. Hierdoor is de beslissing om betrokkene met ingang van 1 juli 2017 OVW‑periodieken toe te kennen onzorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd. Van belang is dat de Politieacademie de minister al bij brief van 23 september 2014 heeft verzocht om enkele aanpassingen in het LFNP aan te brengen. Niet valt in te zien waarom de vertraging in de besluitvorming daarover voor rekening van betrokkene behoort blijven. Nu niet in geschil is dat de feitelijke werkzaamheden van betrokkene niet eerst op 7 juli 2016 zijn gewijzigd, had de korpschef er ook voor kunnen kiezen om de OVW‑periodieken te laten ingaan vanaf de datum van het verzoek van de Politieacademie. Voor verdergaande terugwerkende kracht bestaat geen grond. Gelet op alle omstandigheden is het toekennen van OVW‑periodieken met ingang van eerst 1 juli 2017 onredelijk.
3. De Raad komt naar aanleiding van wat partijen in hoger beroep hebben aangevoerd tot de volgende beoordeling.
Plaatsing
3.1.
Betrokkene heeft als meest verstrekkende beroepsgrond naar voren gebracht dat hij met ingang van 1 januari 2012 had moeten worden geplaatst op de functie van Operationeel Begeleider A. Betrokkene heeft daartoe aangevoerd dat hij op die datum (feitelijk) al het samenstel van werkzaamheden verrichtte, dat - middels de Regeling - uiteindelijk is ondergebracht in de functie van Operationeel Begeleider A en dat zijn werkzaamheden sindsdien niet zijn gewijzigd. Dat er in de Regeling voor is gekozen om deze terug te laten werken tot en met 7 juli 2016, omdat dit de datum is waarop in het CGOP besluitvorming heeft plaatsgevonden over het aan het LFNP toevoegen van het vakgebied Operationele Begeleiding en de functies Operationeel Begeleider A en Operationeel Begeleider B, acht betrokkene willekeurig. De aanpassing van het LFNP betreft volgens betrokkene herstel van een ‘weeffout’ in het functiehuis. Aan de totstandkoming van de Regeling zelf kleeft vanwege de willekeurig gekozen datum van 7 juli 2016, een dusdanig gebrek, dat de Regeling zelf niet ongewijzigd in stand kan blijven. Betrokkene verbindt aan het voorgaande de conclusie dat hem met ingang van 1 januari 2012 OVW‑periodieken toegekend hadden moeten worden.
3.2.
Algemeen verbindende voorschriften, die geen wet in formele zin zijn, kunnen worden getoetst op rechtmatigheid, in het bijzonder op verenigbaarheid met hogere regelgeving. Daarnaast kunnen aan de inhoud of de wijze van totstandkoming van een algemeen verbindend voorschrift zodanig ernstige gebreken kleven dat dit voorschrift om die reden niet als grondslag kan dienen voor daarop in concrete gevallen te baseren beslissingen. Dit betekent dat aan de rechter de bevoegdheid toekomt te bezien of het betreffende algemeen verbindend voorschrift een voldoende deugdelijke grondslag biedt voor het in geding betrokken besluit. Bij die, niet rechtstreekse, toetsing van het algemeen verbindende voorschrift vormen de algemene rechtsbeginselen en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur een belangrijk richtsnoer. De intensiteit van de beoordeling kan, afhankelijk van de omstandigheden van het geval, minder of meer terughoudend zijn (uitspraak van 1 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2016).
3.3.
Vooropgesteld wordt dat de Raad al eerder heeft overwogen (uitspraak van 2 november 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3801) dat de wijziging van de Regeling vaststelling LFNP betrekking heeft op dynamisch onderhoud van het LFNP, zulks met gebruikmaking van het instrument Process-flow. Dergelijk onderhoud is noodzakelijk om het LFNP steeds actueel te houden in het licht van onder meer maatschappelijke ontwikkelingen en ontwikkelingen in de politieorganisatie zelf. Dat de Regeling vaststelling LFNP met de Regeling is gewijzigd, betekent niet dat de in 2013 door de regelgever gemaakte keuzes onhoudbaar zijn. De Raad heeft in zijn uitspraak van 2 november 2017 onvoldoende grond gezien voor het oordeel dat aan de inhoud of wijze van totstandkoming van de Regeling overgang naar een LFNP functie, gelezen in samenhang met de Regeling vaststelling LFNP, zodanige ernstige gebreken kleven dat deze voorschriften niet als grondslag kunnen dienen voor daarop in concrete gevallen te baseren besluiten. In wat betrokkene heeft aangevoerd is geen reden gelegen om daarover thans anders te oordelen (vergelijk de uitspraak van 29 maart 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:922). Het onder 1.3 genoemde matchingsbesluit - waarbij betrokkene met ingang van 1 januari 2012 is overgegaan naar de LFNP-functie van Docent A, ingedeeld in het domein Ondersteuning, met als vakgebied Docenten - moet in dit geding dan ook als een gegeven worden beschouwd.
3.4.
De Raad heeft geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat aan de inhoud of de wijze van totstandkoming van de Regeling zelf zodanig ernstige gebreken kleven dat dit voorschrift om die reden niet als grondslag kan dienen voor daarop in concrete gevallen te baseren beslissingen. Hierbij is mede in aanmerking genomen dat de wijziging van de Regeling vaststelling LFNP de neerslag vormt van binnen het CGOP gevoerd overleg. Inherent aan zodanig overleg is dat over en weer sprake is van geven en nemen. De uitkomst van zo’n onderhandelingsproces kan dan ook niet met vrucht worden bestreden door enkel te wijzen op de voor de werknemer nadelige gevolgen ervan en de voordelen buiten beschouwing te laten (vergelijk de uitspraak van 1 juni 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1550). De keuze van de regelgever om de Regeling terug te laten werken tot en met 7 juli 2016, omdat dit de datum is waarop in het CGOP besluitvorming heeft plaatsgevonden over het aan het LFNP toevoegen van het vakgebied Operationele Begeleiding en de functies Operationeel Begeleider A en Operationeel Begeleider B, acht de Raad niet onaanvaardbaar. Van strijd met het verbod van willekeur als door betrokkene bedoeld is geen sprake.
3.5.
Het gegeven dat aan de Regeling terugwerkende kracht is verbonden tot en met 7 juli 2016 staat eraan in de weg om betrokkene, zoals hij beoogt, met ingang van een eerdere datum dan 7 juli 2016 te plaatsen in de functie van Operationeel Begeleider A. De stelling van betrokkene dat hij al op 1 januari 2012 (feitelijk) het samenstel van werkzaamheden verrichtte, dat - middels de Regeling - uiteindelijk is ondergebracht in de functie van Operationeel Begeleider A en dat zijn werkzaamheden sindsdien niet zijn gewijzigd, baat betrokkene niet. De korpschef heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat plaatsing in een functie slechts mogelijk is indien deze functie ook daadwerkelijk is toegevoegd aan het LFNP.
3.6.1.
De in het besluit van 24 juli 2017 gehanteerde ingangsdatum voor de plaatsing van betrokkene - met terugwerkende kracht tot 1 juli 2017 - heeft de korpschef als volgt nader toegelicht. In de fase van het inrichten van het PDC, voorafgaand aan de daadwerkelijke reorganisatie per 1 juli 2016, heeft de korpsleiding besloten om de formatie voor de taak van rijvaardigheidsbegeleiding vooralsnog buiten de inrichting te houden en pas in te richten bij het al geplande formatieonderhoud, dat uiteindelijk per 1 september 2017 zijn beslag heeft gekregen. Dit heeft er toe geleid dat betrokkene, met gebruikmaking van de in bijlage 5d van het ‘Moederdocument’ geboden mogelijkheid van een persoonsgebonden formatie (0,01 fte), wel is opgenomen in de formatie en wel in zijn eigen LFNP-functie van Docent A. Nu betrokkene op een persoonsgebonden plek was opgenomen in de formatie kon hij al voorafgaand aan de daadwerkelijke aanpassing van de formatie, op 1 juli 2017, worden geplaatst in de functie van Operationeel Begeleider A. Deze functie bestond immers al, aangezien deze middels de publicatie in de Staatscourant met terugwerkende kracht was toegevoegd aan het LFNP. Pas vanaf 1 september 2017 maakt zijn functie van Operationeel Begeleider A deel uit van de formatie van de Dienst HRM, afdeling OBT, team IBT, aldus de korpschef. Deze nadere toelichting mede in aanmerking genomen, ziet de Raad geen grond om de voor de plaatsing gehanteerde ingangsdatum onjuist te achten. Daarbij heeft de Raad mede in aanmerking genomen dat aan de korpschef een ruime vrijheid toekomt bij het bepalen van de inrichting van zijn organisatie.
3.6.2.
Het hoger beroep van betrokkene voor zover gericht tegen de ingangsdatum van de plaatsing slaagt dus niet.
OVW-periodieken
3.7.
Op grond van artikel 9a, eerste lid, van het Bbp, worden aan de ambtenaar die het maximum van de schaal behorende bij een functie met 24 of meer OVW-punten heeft bereikt, met behoud van deze schaal en met inachtneming van het tweede lid, extra periodieken ter hoogte van de in de navolgende salarisschaal opgenomen periodieken toegekend. Op grond van het tweede lid gebeurt het toekennen van de periodieken, bedoeld in het eerste lid, overeenkomstig artikel 9.
3.8.1.
Het hoger beroep van de korpschef is met name gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat de korpschef ten aanzien van de vaststelling van de ingangsdatum van de OVW-periodieken een grote beslissingsruimte toekomt. De Raad overweegt in dit verband het volgende.
3.8.2.
In de nota van toelichting bij het Besluit van 28 januari 2014 (Stb. 2014, 52), waarbij artikel 9a van het Bbp met terugwerkende kracht tot 1 januari 2012 is ingevoegd, is onder meer het volgende vermeld:
“De OVW-periodiek is een aan de functie gekoppelde periodiek. Dit houdt in beginsel in dat deze vervalt of, als er meerdere periodieken zijn toegekend, vervallen, indien er wordt overgestapt naar een functie met minder dan 24 OVW- punten. Zo zal de ambtenaar bij een vrijwillige overstap door sollicitatie het salaris krijgen behorend bij de functie waarop hij solliciteert. Wordt hem een disciplinaire straf opgelegd, dan kan zijn salaris eveneens naar beneden worden aangepast wat consequenties kan hebben voor de OVW-periodieken (artikel 6, vijfde lid, van het Bbp).”
3.8.3.
De tekst en toelichting bij het onder 4.8.2 genoemde Besluit, alsmede de bij dit Besluit gevoegde lijst van OVW-gerechtigde functies (‘Bijlage III horende bij artikel 9a, eerste lid, van het Bbp’) stellen buiten twijfel dat de aanspraak op OVW-periodieken onlosmakelijk is verbonden aan (het werkzaam zijn in) functies waaraan 24 of meer OVW-punten zijn verbonden. De Raad is daarom, anders dan de rechtbank en met de korpschef, van oordeel dat artikel 9a, eerste lid, van het Bbp geen ruimte biedt om aan een functie waaraan minder dan 24 OVW-punten zijn verbonden OVW-periodieken te verbinden. De Raad volgt de rechtbank dus niet in haar oordeel dat de korpschef ten aanzien van de vaststelling van de ingangsdatum van de OVW-periodieken in die zin een grote beslissingsruimte toekomt. Het hoger beroep van de korpschef slaagt in zoverre.
3.9.
De korpschef heeft in hoger beroep nader toegelicht dat:
a. a) toekenning van OVW-periodieken slechts kan als een medewerker is geplaatst in een functie die voorkomt op de in artikel 9a, eerste lid, van het Bbp genoemde lijst van functies met meer dan 24 OVW-punten;
b) plaatsing in een functie slechts kan als deze functie ook daadwerkelijk is toegevoegd aan het LFNP en;
c) de functie onderdeel dient uit te maken van de formatie, nu in beginsel niet kan worden geplaatst op functies die niet in de formatie zijn opgenomen.
3.10.1.
Vooropgesteld wordt dat de korpschef in geen van de aan de Raad voorgelegde gevallen heeft vastgehouden aan voorwaarde c. In geen van deze gevallen waren de nieuwe functies al opgenomen in de formatie op het moment waarop de korpschef betrokkenen op deze functies heeft geplaatst. Illustratief in dit verband is dat, zoals namens de korpschef ter zitting van de Raad - ten aanzien van de gevoegd behandelde zaken 18/6310 AW e.v.,
betrekking hebbend op de situatie bij de Politieacademie - is erkend, de functies van Operationeel Begeleider A en B ten tijde van de zitting van de Raad op 3 oktober 2019 nog steeds niet waren opgenomen in de formatie van de Politieacademie, terwijl de in deze zaken betrokkenen desalniettemin - per 1 januari 2017 - zijn geplaatst in deze functies.
3.10.2.
Gebleken is verder dat de korpschef in de hier voorliggende zaak betrokkene OVW‑periodieken heeft toegekend over een periode, voorafgaand aan zijn plaatsing in een functie met meer dan 24 OVW-punten. Namens de korpschef is in dit verband toegelicht dat medewerkers van de afdeling OBT die in het kader van de deelreorganisatie van 1 september 2017 zijn geplaatst in de functie van Operationeel Begeleider A of B wel met terugwerkende kracht tot 1 juli 2016 hun materiële aanspraken hebben gekregen. Vanaf die datum hebben deze medewerkers één of meerdere OVW-periodieken toegekend gekregen. Om administratieve redenen is daarbij niet de formeel juiste datum van 7 juli 2016 gehanteerd, het moment waarop de functie is toegevoegd aan het LFNP, maar is de (voor de Nationale Politie geldende) reorganisatiedatum en eerste dag van de maand, 1 juli 2016, als ingangsdatum gehanteerd, aldus de korpschef. Voorwaarde a is daarmee door de korpschef in zoverre afgezwakt dat de korpschef het kennelijk mogelijk heeft geacht om medewerkers van de afdeling OBT met ingang van 1 juli 2016 OVW-periodieken toe te kennen, hoewel deze medewerkers pas met ingang van een latere datum zijn geplaatst in een functie die voorkomt op de in artikel 9a, eerste lid, van het Bbp genoemde lijst van functies met meer dan 24 OVW-punten. De korpschef heeft in de hier voorliggende zaak betrokkene met ingang van 1 juli 2016 OVW-periodieken toegekend, ook al is betrokkene pas met ingang van 1 juli 2017 geplaatst in de functie van Operationeel Begeleider A.
3.10.3.
Zoals de Raad in zijn uitspraak van heden in zaaknummers 18/6310 AW e.v. heeft geoordeeld, verdraagt deze handelwijze van de korpschef zich niet met de aan bestuurlijke besluitvorming te stellen eisen van consistentie en gelijke behandeling, en komt zij aldus in strijd met het verbod van willekeur en met het gelijkheidsbeginsel. Daar waar de korpschef in de hier voorliggende zaak immers - feitelijk - alleen voorwaarde b onverkort heeft gehanteerd als harde voorwaarde voor de toekenning van OVW-periodieken, ziet de Raad niet in dat aan de betrokkenen in de zaaknummers 18/6310 AW e.v. voorwaarde a wel onverkort zou mogen worden tegengeworpen, door in hun geval toekenning van OVW-periodieken pas mogelijk te achten met ingang van de daadwerkelijke datum van plaatsing in een functie met meer dan 24 OVW-punten. De korpschef heeft geen afdoende verklaring kunnen geven voor dit verschil in benadering van enerzijds de medewerkers van de afdeling OBT en anderzijds de in de zaaknummers 18/6310 AW e.v. betrokkenen. Dat bij zowel de Politieacademie als de afdeling OBT in het kader van de ingangsdatum van de OVW-periodieken is aangeknoopt bij de - reguliere - datum van de reorganisatie vormt geen rechtvaardiging voor de discrepantie tussen de gehanteerde ingangsdatum van enerzijds 1 juli 2016 voor de bij de afdeling OBT van het PDC werkzame politieambtenaren en anderzijds 1 januari 2017 voor de bij de Politieacademie werkzame politieambtenaren.
3.10.4.
Vastgesteld wordt dat het bij het bestreden besluit gehandhaafde besluit van
24 juli 2017, waarbij betrokkene met ingang van 1 juli 2017 in aanmerking is gebracht voor OVW‑periodieken, niet in overeenstemming is met de in 3.10.2 weergegeven nadere toelichting van de korpschef.
3.11.
Voor een verdergaande terugwerkende kracht dan 1 juli 2016, het moment waarop de bij de afdeling OBT van het PDC werkzame politieambtenaren OVW-periodieken toegekend hebben gekregen, bestaat echter geen grond. Het gegeven dat aan de Regeling terugwerkende kracht is verbonden tot en met 7 juli 2016 staat hieraan in de weg. Het door betrokkene gedane beroep op de uitspraak van de Raad van 18 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3395 slaagt in dit verband evenmin, alleen al omdat deze uitspraak ziet op de - zich hier niet voordoende - situatie waarin is geweigerd om een waarnemingstoelage toe te kennen. Voor zover betrokkene betoogt dat hem al vanaf 1 januari 2012 - bij wijze van waarnemingstoelage - OVW-periodieken hadden moeten worden toegekend, slaagt dit betoog dan ook niet. De Raad is ten slotte, met de rechtbank, van oordeel dat van de kant van de korpschef medio 2013 geen uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezeggingen zijn gedaan, die bij betrokkene gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt. De uitlatingen van de korpschef van medio 2013 zien op de vertraging in de toekenning van een LFNP-functie op basis van de oorspronkelijke Regeling vaststelling LFNP en niet ook op mogelijke toekomstige wijzigingen van de LFNP-functie.
3.12.
Het hoger beroep van betrokkene voor zover gericht tegen de ingangsdatum van de OVW-periodieken slaagt dus slechts ten dele.
Conclusie
3.13.
Uit 3.1 tot en met 3.12 volgt dat de aangevallen uitspraak niet geheel in stand kan blijven. Omwille van de duidelijkheid zal de Raad de aangevallen uitspraak geheel vernietigen, behalve de beslissingen over proceskosten en griffierecht. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaren en het besluit van 27 februari 2018 vernietigen voor zover dit betrekking heeft op de ingangsdatum van de OVW-periodieken, dit wegens strijd met het in artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vervatte verbod van willekeur en met het gelijkheidsbeginsel.
3.14.
Aansluitend dient te worden bezien welk vervolg aan deze uitkomst wordt gegeven. Uit een oogpunt van definitieve geschilbeslechting ziet de Raad aanleiding om, mede gelet op het verzoek hiertoe van betrokkene, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak te voorzien door betrokkene met ingang van 1 juli 2016 OVW‑periodieken toe te kennen.
3.15.
Ter voorlichting van partijen overweegt de Raad in dit verband nog dat ter zitting van de Raad namens de korpschef is te kennen gegeven dat de (component) eindejaarsuitkering die de Operationeel Begeleiders op grond van de Coulanceregeling hebben ontvangen moet worden gezien als compensatie van vertragingsschade en niet zozeer als compensatie in verband met gemiste OVW-periodieken. Hieruit vloeit voort dat het de korpschef niet vrijstaat om, uitgaande van de door de Raad - op een eerder moment - vastgestelde ingangsdatum van de OVW-periodieken, over te gaan tot (gedeeltelijke) verrekening, welke mogelijkheid namens de korpschef uitdrukkelijk is geopperd.
3.16.
De Raad stelt ten slotte vast dat met het vorenstaande de grondslag aan het nadere besluit is komen te ontvallen. De Raad ziet daarom aanleiding dit besluit te vernietigen.
Proceskosten
4. Aanleiding bestaat om de korpschef te veroordelen in de door betrokkene gemaakte kosten in bezwaar en hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 1.024,- in bezwaar en op
€ 2.304,- in hoger beroep, wegens verleende rechtsbijstand, in totaal € 3.328,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak, behalve de beslissingen over proceskosten en griffierecht;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 27 februari 2018 gegrond en vernietigt dat besluit voor zover dit betrekking heeft op de ingangsdatum van de OVW-periodieken;
  • kent aan betrokkene met ingang van 1 juli 2016 OVW-periodieken toe en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het gedeeltelijk vernietigde besluit van
  • vernietigt het besluit van 4 maart 2019;
  • veroordeelt de korpschef in de kosten van betrokkene tot een bedrag van € 3.328,-;
  • bepaalt dat de korpschef aan betrokkene het in hoger beroep betaalde griffierecht van € 253,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en J.J.T. van den Corput en
H. Benek als leden, in tegenwoordigheid van D. Bakker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 november 2019.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) D. Bakker