Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
uitspraak van de meervoudige kamer van 7 oktober 2022
[Eiser A] , te [plaats B] , eiser
de korpschef van politie, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
”Adviespunt 3.
”4.2 Was er sprake van een toezegging ten aanzien van de duur van de uitkering?
De rechtbank ziet in wat eiser verder aanvoert (dat in de kern een herhaling vormt van de beroepsgronden in het beroepschrift en door de CRvB in zijn oordeelsvorming is betrokken) geen aanleiding om af te wijken van het oordeel van de CRvB dat bij de totstandkoming van de Regeling (oud) weliswaar is aangesloten bij de toenmalige AOW-gerechtigde leeftijd, maar dat dit niet betekent dat het de bedoeling van de wetgever is geweest dat in geval van een verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd de ontslaguitkering van eiser eindigt als hij de - verhoogde - AOW-gerechtigde leeftijd heeft bereikt. Juist voor de situatie van eiser heeft de wetgever een andere keuze gemaakt door de Regeling aan te passen en in artikel 13b, eerste lid, te voorzien in een tegemoetkoming vanaf het moment dat eiser de leeftijd van 65 jaar bereikt. Niet is gebleken dat de Regeling in strijd is met hogere regelgeving, algemene beginselen van behoorlijk bestuur of andere algemene rechtsbeginselen. Hierbij is mede in aanmerking genomen dat de Regeling de neerslag vormt van binnen het CGOP gevoerd overleg. Inherent aan zodanig overleg is dat over en weer sprake is van geven en nemen. De uitkomst van zo’n onderhandelingsproces zoals uiteindelijk neergelegd in de Regeling kan dan ook niet met vrucht worden bestreden door enkel te wijzen op de voor de werknemer nadelige gevolgen ervan en de voordelen buiten beschouwing te laten. [2] Daarbij komt dat een wettelijke regeling, zoals de Regeling, in de loop van de tijd kan worden gewijzigd. Bij de wijziging van de Regeling is in het oorspronkelijke perspectief van eiser wat betreft de duur van de ontslaguitkering geen verandering gebracht. Op basis van zowel de Regeling (oud) als de Regeling (nieuw) bestaat recht op een ontslaguitkering voor de duur van (maximaal) tien jaar. Eiser is een ontslaguitkering toegekend die zou eindigen bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar. Het zogenoemde AOW-hiaat van eiser is niet het gevolg van een wijziging van de Regeling, maar van de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd. De wetgever heeft in artikel 13b, eerste lid, van de Regeling (nieuw) in verband met het zogenoemde AOW-hiaat voorzien in een tegemoetkoming die minimaal 90% van eisers gerechtvaardigde aanspraak bedraagt. Die tegemoetkoming en de hoogte daarvan liggen in deze procedure niet voor. Er is geen rechtsregel of rechtsbeginsel dat inhoudt of meebrengt dat verweerder gehouden is de gestelde ontoereikendheid van die tegemoetkoming te compenseren door de ontslaguitkering te laten aansluiten op de AOW-uitkering van eiser en op diens ABP-pensioen. Ook het besluit van verweerder om eiser wegens het bereiken van de leeftijd van 55 jaar ontslag te verlenen kan in deze zaak niet aangevochten worden. Dit betekent dat de gronden die zich daartegen richten, buiten de omvang van het geding vallen en daarom buiten beschouwing moeten blijven. Van strijd met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM is geen sprake, omdat eiser geen recht had op een ontslaguitkering na het bereiken van de leeftijd van 65 jaar, zodat hem dat recht ook niet kan zijn ontnomen.