ECLI:NL:RBMNE:2021:978

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 maart 2021
Publicatiedatum
11 maart 2021
Zaaknummer
UTR 18/ 2870 en UTR 18/2392
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de weigering van de Coulanceregeling voor ambtenaren van de politie

In deze zaak hebben eisers, werkzaam als ambtenaren bij de politie, beroep ingesteld tegen de weigering van de verweerder om hen de Coulanceregeling toe te kennen. De rechtbank Midden-Nederland heeft op 11 maart 2021 uitspraak gedaan in deze zaak, waarin de eisers de korpschef van politie als verweerder hebben. De rechtbank oordeelde dat de verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat eisers niet voldaan aan de drie cumulatieve voorwaarden voor de Coulanceregeling. De eisers hebben voldoende aannemelijk gemaakt dat zij in de referteperiode structureel operationele werkzaamheden hebben uitgevoerd in het publieke domein, en dat zij daarbij als docent hebben opgetreden. De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard, de bestreden besluiten vernietigd en zelf in de zaak voorzien door te bepalen dat eisers in aanmerking komen voor de Coulanceregeling, inclusief een eenmalige uitkering en extra OVW-periodieken. Tevens is de wettelijke rente vanaf 21 september 2017 toegewezen, omdat de verweerder verzuimd heeft de periodieken tijdig uit te keren. De rechtbank heeft de proceskosten van eisers vergoed en het griffierecht terugbetaald.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 18/2870 en UTR 18/2392

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 maart 2021 in de zaak tussen

[eiser] (eiser) en [eiseres] (eiseres), eisers

(gemachtigde: mr. W. de Klein),
en

de korpschef van politie, verweerder

(gemachtigde: F.A.M. Bot).

Procesverloop

Bij besluiten van 24 augustus 2017 (de primaire besluiten) heeft verweerder aan eisers met ingang van 1 juli 2016 één periodiek voor Onvermijdelijk Verzwarende Werkomstandigheden (OVW) toegekend.
Bij besluiten van 27 juni 2018 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de bezwaren van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via Skypeverbinding plaatsgevonden op 3 december 2020. De beroepen van eisers zijn op grond van artikel 8:14 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gevoegd behandeld. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eisers waren, voor zover hier relevant, in de periode van 2012 tot 1 juli 2016 werkzaam als [functie 1] bij de [werkgever] ( [werkgever] ). In het kader van de reorganisatie [afdeling] ( [afdeling] ) zijn eisers – bij afzonderlijke besluiten van 24 augustus 2017 – met ingang van 1 september 2017 geplaatst in de functie van [functie 2] .
2. Ter zitting hebben eisers aangevoerd dat hun beroep uitsluitend is gericht tegen verweerders weigering om aan hen de eenmalige uitkering en de extra OVW-periodieken toe te kennen (hierna: de Coulanceregeling) [1] . De overige beroepsgronden waarover de Centrale Raad van Beroep (CRvB) in de uitspraken van 28 november 2019 [2] heeft geoordeeld, worden niet door eisers gehandhaafd.
Toetsingskader
3. De rechtbank stelt voorop dat de CRvB in de hiervoor genoemde uitspraken van
28 november 2019 heeft geoordeeld dat de Coulanceregeling het karakter heeft van buitenwettelijk, begunstigend beleid. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB dient de bestuursrechter het bestaan en de inhoud van dergelijk beleid als een gegeven te aanvaarden. De rechterlijke toetsing van dergelijk buitenwettelijk, begunstigend beleid is beperkt tot de vraag of het bestuursorgaan het beleid consistent heeft toegepast. [3]
4. Uit het procesdossier blijkt dat verweerder aan de hand van twee beslisbomen heeft getoetst of eisers aanspraak maken op de Coulanceregeling. [4] Voor beide beslisbomen geldt dat aan drie cumulatieve voorwaarden moet worden voldaan en dat de medewerker – gedurende de periode dat hij zich in het maximum van zijn salarisschaal bevond – geen gebruik heeft gemaakt van de zogenaamde 18-maanden regeling. Voor de eenmalige financiële tegemoetkoming moet de medewerker in de periode van 1 januari 2012 tot 12 juli 2016 aan de drie cumulatieve voorwaarden voldoen en het maximum van zijn salarisschaal hebben bereikt. Voor de extra-OVW periodieken moet de medewerker in de periode van 1 januari 2015 tot
1 juli 2016 aan de drie cumulatieve voorwaarden voldoen en het maximum van zijn salarisschaal hebben bereikt.
5. Tussen partijen is niet in geschil dat eisers in de hiervoor genoemde perioden het maximum van hun salarisschaal hebben bereikt en dat zij gedurende die perioden geen gebruik hebben gemaakt van de 18-maanden regeling. Tussen partijen is uitsluitend in geschil of eisers in die perioden ook aan de drie cumulatieve voorwaarden hebben voldaan.

Wat zijn de drie cumulatieve voorwaarden?

6. In de beslisbomen staan de volgende voorwaarden. De medewerker moet in het verleden structureel zijn ingezet en:
1) daadwerkelijk werkzaam zijn geweest in de praktijk (uitvoering van de politietaak in het publieke domein);
2) werkzaam zijn geweest op basis van participerende observatie (docentschap in de praktijk);
3) de werkzaamheden onder (1) en (2) waren opgedragen taken.
In de Handleiding beslisbomen en de Brief [A] 7 maart 2017 [5] zijn de termen “structureel” en “als docent in de praktijk” nader toegelicht.
Standpunt eisers
Over de drie cumulatieve voorwaarden
7. Eisers voeren gemotiveerd aan dat verweerder zijn beleid niet consistent heeft toegepast. Daarbij stellen eisers zich – kort gezegd – op het standpunt dat zij aanspraak maken op de Coulanceregeling, omdat zij voldoen aan de drie cumulatieve voorwaarden. Ter onderbouwing van hun standpunt hebben eisers gewezen op de volgende stukken:
a) een brief van [B] , [functie 3] , van 6 augustus 2018;
b) drie vacatureteksten uit 2002, 2007 en 2008 die zien op de [werkgever] ;
c) e-mailcorrespondentie tussen eiser en [C] [6] ( [C] ) van 25 april en 27 april 2017.
d) een tekst uit het inrichtingsplan Nationale Politie van 2012 over het team [team] ( [team] );
e) een e-mailbericht van eiser aan [D] [7] ( [D] ) van 26 april 2017;
f) twee motivatiebrieven OVW van eisers;
g) een e-mailbericht van [E] [8] ( [E] ) aan eiseres van 21 oktober 2020;
h) de werkroosters van eisers uit 2013 tot en met 2016.
Volgens eisers blijkt uit de vacatureteksten en de geciteerde tekst uit het inrichtingsplan Nationale Politie van 2012 dat zij uit hoofde van hun functie operationele werkzaamheden in de praktijk moeten uitvoeren. Eisers hebben toegelicht dat uit de werkroosters ook blijkt dat zij structureel operationele werkzaamheden hebben uitgevoerd in de praktijk en dat zij daarbij als docent hebben opgetreden (voorwaarden 1 en 2). Het feit dat zij voor deze werkzaamheden waren ingeroosterd, betekent volgens eisers ook dat deze aan hen waren opgedragen (voorwaarde 3). Eisers wijzen er verder op dat de indeling van opleidingswerkzaamheden en operationele werkzaamheden – feitelijk neerkwam op 60% (opleiding) tegenover 40% (operationeel). Eisers wijzen daarbij in het bijzonder op de werkzaamheden die in de werkroosters onder de afkortingen DB&B, MO/NSS, VBA, TGB en MBE [9] en [plaats] [10] staan vermeld. Ter zitting hebben eisers toegelicht dat zij structureel voor deze operationele werkzaamheden werden ingezet, dat deze relevant waren voor hun docentschap en dat zij op basis daarvan diverse procedures en lesmateriaal voor hun trainingen hebben aangepast en/of gewijzigd.
Tot slot stellen eisers dat [C] pas sinds november 2016 hun teamchef is, zodat hij geen zicht had op de aan hen in de referteperiode opgedragen werkzaamheden. Ook blijkt niet dat [C] informatie heeft opgevraagd bij [E] of [F] [11] ( [F] ). Dit maakt dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen.
Over het beroep op het gelijkheidsbeginsel
8. Eisers doen daarnaast een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Zij verwijzen hiervoor naar de uitspraak van de rechtbank Zeeland West-Brabant van 11 maart 2020 (ECLI:NL:RBZWB:2020:1160), waarin collega [G] ( [G] ) in het gelijk is gesteld. De rechtbank oordeelde dat [G] – gelijk aan zijn collega’s [H] ( [H] ) en [I] – ook in aanmerking kwam voor de Coulanceregeling. In dit verband hebben eisers de volgende stukken overgelegd:
i) e-mailcorrespondentie van [E] en [F] aan [G] van 6 augustus 2018;
j) motivatiebrieven van [G] en [H] .
Dit ter onderbouwing van het standpunt dat zij – net als [G] , [H] en [I] – in de vakantieperiode operationele diensten hebben uitgevoerd.
Standpunt verweerder
Over de drie cumulatieve voorwaarden
9. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eisers niet voldoen aan de drie cumulatieve voorwaarden voor aanspraak op de Coulanceregeling. De werkzaamheden die eisers uit hun werkroosters noemen betreffen overwegend hun reguliere werkzaamheden en zijn niet aan te merken als “participerend observerend/docentschap in de praktijk”. Voor zover daarvan wel sprake was, dan waren die werkzaamheden niet structureel van karakter. Uit de door eisers genoemde vacatureteksten, functiebeschrijving en de tekst uit het inrichtingsplan kan volgens verweerder niet worden afgeleid wat de werkelijke werkzaamheden van eisers waren en evenmin of deze structureel zijn uitgevoerd. Dat is volgens verweerder wel vereist om aanspraak te maken op de Coulanceregeling. Dat [C] pas sinds november 2016 de teamchef van eisers is, betekent niet dat hij niet in staat is om de werkzaamheden van eisers te beoordelen. Daarbij acht verweerder van belang dat [C] zich heeft laten informeren en dat alle beoordelingen in een commissie zijn besproken waarin de sectorleiding is vertegenwoordigd onder voorzitterschap van [A] , plaatsvervangend diensthoofd HRM. Dit juist om de consistentie van de beoordelingen te bewaken. De e-mailberichten van [E] en [F] leiden verweerder niet tot een ander standpunt, omdat zij niet verantwoordelijk waren voor de beoordeling van en toetsing aan de criteria van de Coulanceregeling.
Over eisers’ beroep op het gelijkheidsbeginsel
10. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eisers’ beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt, omdat geen sprake is van gelijke gevallen. In de zaak van de rechtbank Zeeland West-Brabant waren er aanwijzingen dat de betrokkene voor de Coulanceregeling in aanmerking kwam en dat geldt niet voor eisers. Voor zover collega’s van eisers voor de Coulanceregeling in aanmerking zijn gekomen en zij niet structureel in de uitvoeringspraktijk werkzaam zijn geweest, is sprake van een evidente onjuiste toepassing van de Coulanceregeling. Dit hoeft verweerder niet te herhalen.
Oordeel rechtbank
11. In de Handleiding beslisbomen en de Brief [A] 7 maart 2017, staat voor zover hier relevant, het volgende vermeld:

“Nadere toelichting term: “als docent in de praktijk”.

  • Deze werkzaamheden gedaan t.b.v. onderhouden eigen vakmanschap, natuurlijk gerelateerd aan de specifieke taakstelling binnen [afdeling] als docent. Dus meedraaien ME als je binnen [afdeling] ook als docent verantwoordelijk bent voor ME.
  • Als docent trainen van een individu, team, leidinggevende of groep in diens uitvoeringspraktijk.
Wat hiermee niet wordt bedoeld is het uitoefenen van operationele neventaken waarbij er niet wordt gehandeld vanuit de rol van docent.

Nadere toelichting term: Structureel

Het gaat hierbij om meer dan regelmatig/periodiek. Dus niet alleen het aantal diensten per periode. Structureel heeft te maken met de opbouw in zijn geheel, de docent is niet toevallig aanwezig maar heeft een, vooraf vastgesteld, doel in de uitvoeringspraktijk en de aanwezigheid heeft altijd een nadrukkelijke samenhang met de te geven [afdeling] trainingen. Aan te tonen door de docent zelf en te beoordelen respectievelijk te bevestigen door de betreffende Teamchef.”
Daarnaast staat in de Brief [A] 7 maart 2017 het volgende:

“Vastgestelde procedure (gespreksverslag en memo)

Procedure om te bepalen of de medewerker het werk ook daadwerkelijk heeft gedaan:

 Of een medewerker in het verleden het werk heeft gedaan wordt gemotiveerd vastgesteld door de Teamchef (op een aangeleverd format), geaccordeerd door een toetsingscommissie.
 Er moet worden voldaan aan de volgende 3 criteria:
1. De medewerker moet daadwerkelijk werkzaam zijn geweest in de praktijk, waarbij hij ter uitvoering van de
politietaak in het publieke domeingeopereerd heeft met opsporingsbevoegdheid en de bevoegdheid om geweld toe te passen. Dit in het kader van onderhoud blauwe vakmanschap; EN
2. De medewerker is in de uitvoeringspraktijk werkzaam geweest in het publieke domein op basis van participerend observeren
(docentschap in de praktijk),waarbij hij beschikt over opsporingsbevoegdheid en de bevoegdheid om geweld toe te passen; EN
3. De werkzaamheden onder 1 en 2 waren opgedragen taken.”
12. De rechtbank overweegt als volgt. Uit de brief van [B] volgt dat [afdeling] -Docenten structureel bij de [werkgever] zijn ingezet als persoonsbeveiliger en/of VBA met als doel de expertise van deze werkzaamheden in te zetten bij het ontwikkelen van de lessen voor de persoonsbeveiligers.
Eisers hebben in hun motivatiebrieven OVW aangevoerd dat zij in de referteperiode structureel zijn ingezet op hun taakaccent als persoonsbeveiliger en VBA, dat zij dit hebben gedaan ter uitvoering van de politietaak in het publieke domein en dat zij daarbij participerend observerend hebben opgetreden. In deze brieven hebben eisers diverse trainingen en procedures genoemd, waaronder de in het bijzonder genoemde operationele werkzaamheden uit de werkroosters (zie 7.) en toegelicht dat ze de daaruit opgedane ervaringen en observaties hebben vertaald naar [afdeling] -trainingen in de context van de werkzaamheden van de persoonsbeveiliger.
Eiser [eiser] heeft in zijn e-mailbericht van 25 april 2017 aan [C] naar voren gebracht dat hij vanaf zijn aanstelling structureel iedere periode een weekeinde is ingezet als VBA en dat hij dit tot en met december 2015 heeft gedaan, dat hij de NSS top operationeel en als docent heeft meegedraaid, dat hij altijd als docent/beveiliger tijdens de Koninginnedagen/Koningsdagen is ingezet en dat hij als docent/beveiliger betrokken is geweest bij het flyeren van een bekende politicus. In het e-mailbericht van 26 april 2017 aan [D] heeft eiser toegelicht dat de trainingen van de DB&B meestal in het publieke domein en niet op de reguliere [afdeling] locaties plaatsvindt, zoals de NSS-trainingen en aansluitend de operationele werkzaamheden tijdens de uitvoering van de NSS, de flyertrainingen en aansluitend de operationele werkzaamheden tijdens de uitvoering van de Flyer acties, en de trainingen voor Prinsjesdag en Koningsdag. Eiseres [eiseres] heeft in het kolommenoverzicht opgegeven dat zij in de referteperiode als docent met kerntaak DBB is ingezet als persoonsbeveiliger en VBA bij grootschalige beveiligingsopdrachten zoals bijvoorbeeld de NSS van 2014 en dat zij per jaar vier of vijf keer structureel is ingezet bij de DBB ten behoeve van het vergaren en behoud van kennis voor trainingsdoeleinden.
Uit de overgelegde werkroosters blijkt dat eisers in de referteperiode niet incidenteel maar regelmatig voor de door hen genoemde operationele werkzaamheden zijn ingezet. Ter zitting hebben eisers aangevoerd dat zij bij deze inzet de verantwoording van een team hebben en dat zij daarbij als leidinggevende/coach/docent structureel sturing en advies geven aan collega’s.
Verder blijkt uit de e-mailberichten van [E] en [F] dat eisers in de vakantieperiode – gelijk aan [G] , [H] en [I] – operationele werkzaamheden hebben uitgevoerd.
13. De rechtbank is van oordeel dat eisers voldoende hebben gemotiveerd en onderbouwd dat zij in de referteperiode in de hoedanigheid van docent operationele werkzaamheden in het publieke domein hebben uitgevoerd, dat zij daarbij – gelet op de werkroosters – met een vooraf vastgesteld doel in de uitvoeringspraktijk aanwezig waren voor de aan hen opgedragen werkzaamheden en dat deze altijd nadrukkelijk samenhang hadden met de te geven [afdeling] -trainingen. De enkele stelling van verweerder dat de door eisers genoemde werkzaamheden slechts hun reguliere werkzaamheden betroffen en dat zij daarbij niet als docent hebben opgetreden, acht de rechtbank onvoldoende voor een ander oordeel. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat, zoals eisers ter zitting ook hebben aangevoerd, uit het procesdossier niet valt af te leiden welke informatie [C] heeft betrokken in de beoordeling van eisers werkzaamheden. In het e-mailbericht van [C] aan eiser van 27 april 2017 staat slechts dat [C] vindt dat de door eiser opgesomde werkzaamheden neventaken betreffen en dat hij de zuivere docent in de praktijk niet kan vaststellen. Daarbij is geen motivering gegeven of inzichtelijk gemaakt op grond van welke informatie deze beoordeling van [C] tot stand is gekomen en op grond waarvan is geconcludeerd dat hun werkzaamheden niet voldoen aan de criteria “als docent in de praktijk” en “structureel”. De rechtbank is niet gebleken dat [C] een motivering over eisers werkzaamheden heeft vastgesteld die door een toetsingscommissie is geaccordeerd ,zoals in de brief van [A] is voorgeschreven. Verweerder heeft deze niet ingebracht, ook niet nadat eisers op 5 november 2020 hun werkroosters hebben overgelegd en hun werkzaamheden hebben toegelicht. Uit de stukken blijkt (en ook ter zitting heeft eiser dit aangevoerd) dat hij bij [C] om verduidelijking heeft gevraagd, maar dat [C] hierop niet wilde reageren. Het standpunt van verweerder dat de door eisers genoemde werkzaamheden niet aan de criteria/voorwaarden “als docent in de praktijk” en “structureel” voldoen, heeft verweerder onvoldoende toegelicht en onderbouwd. De beroepsgrond van eisers slaagt.
14. De rechtbank concludeert dat eisers aannemelijk hebben gemaakt dat zij voldoen aan de drie cumulatieve voorwaarden. Hieruit volgt dat verweerder zijn beleid op niet consistente wijze heeft toegepast. Om die reden is het beroep gegrond en komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, door de bezwaren tegen de primaire besluiten alsnog gegrond te verklaren, de primaire besluiten te herroepen en te bepalen dat eisers in aanmerking komen voor de Coulanceregeling, bestaande uit een eenmalige uitkering ter hoogte van een eindejaarsuitkering over 2016 en de voor eisers geldende en nog door verweerder nader te bepalen extra OVW-periodieken.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank niet meer toekomt aan de bespreking van eisers beroep op het gelijkheidsbeginsel.
Wettelijke rente
15. Eisers hebben ook wettelijke rente gevorderd vanaf 21 september 2017. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de wettelijke rente dient te betalen, omdat verweerder heeft verzuimd de periodieken aan eisers tijdig uit te keren. Hierdoor hebben eisers schade geleden. Dit heeft tot gevolg dat de wettelijke rente verschuldigd is overeenkomstig de artikelen 6:119, eerste en tweede lid, en 6:120, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek. Op grond van artikel 6:119, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek bestaat schadevergoeding, verschuldigd wegens de vertraging in de voldoening van een geldsom, in de wettelijke rente van die som over de tijd dat de schuldenaar met de voldoening daarvan in verzuim is geweest. Dit betekent dat verweerder gehouden is de wettelijk rente aan eisers te voldoen vanaf 21 september 2017.
Proceskosten
16. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht van ieder € 170,- vergoedt.
17. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten.
De rechtbank merkt de beroepen aan als samenhangende zaken in de zin van artikel 3, tweede lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). De rechtbank stelt de proceskosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.602.- (1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- herroept de primaire besluiten en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde bestreden besluiten;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 170,- aan ieder van eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.602,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van mr. L.Y. Wong, griffier. De beslissing is uitgesproken op 11 maart 2021 en zal openbaar worden gemaakt via publicatie op rechtspraak.nl
- de griffier is verhinderd deze - de rechter is verhinderd deze

uitspraak mede te ondertekenen - uitspraak te ondertekenen -

griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Dit is een aanvullende tegemoetkoming bestaande uit een eenmalige uitkering ter hoogte van een eindejaarsuitkering over 2016 en/of extra OVW-periodieken.
4.Bijlage D, processtukken 14 en 15 van de B-map: Beslisboom toekenning eenmalige financiële waardering en Beslisboom toekenning OVW Periodieken.
5.Bijlage E, processtuk 17 van de B-map.
6.Teamchef van eisers sinds november 2016.
7.Coördinator [afdeling] .
8.Hoofd van de afdeling [team] ( [team] ) in de periode van 1 januari 2015 tot begin november 2016.
9.DB&B = daadwerkelijke inzet als persoonsbeveiliger voor één of meer hoogwaardigheidsbekleders MO = motorondersteuning, NSS = Nuclear Security Summit , VBA = verantwoordelijke beveiligingsambtenaar, TGB = Getuigenbescherming, MBE = Mobiele Beveiligingseenheid.
10.Deze afkorting geldt alleen ten aanzien van eiser. Eiser heeft toegelicht dat dit betekent dat hij als persoonsbeveiliger aan het werk was ten behoeve van leden van de [naam] die in [plaats] woonachtig zijn.
11.Coördinator [team] van de landelijke eenheid in de periode van 1 januari 2009 tot en met 1 maart 2016.