2.3.In artikel 13b, eerste lid, van de Regeling (nieuw) is bepaald dat, in afwijking van artikel 11, eerste lid, aanhef en onder c, de betrokkene die op enig tijdstip in de periode van 1 januari 2013 tot 26 juli 2016 recht heeft op een ontslaguitkering en de leeftijd van 65 jaar bereikt op of na 1 april 2017, vanaf die leeftijd recht heeft op een tegemoetkoming. Die tegemoetkoming bedraagt minimaal 90% van de gerechtvaardigde aanspraak van betrokkene.
3. Het bestreden besluit gaat over de weigering van verweerder om de ontslaguitkering van eiser te laten aansluiten op zijn AOW-uitkering. Hieraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de Regeling (oud en nieuw) hiervoor geen publiekrechtelijke grondslag biedt. Voor de situatie van eiser is in artikel 13b, eerste lid, van de Regeling (nieuw) voorzien in een tegemoetkoming van minimaal 90% van zijn gerechtvaardigde aanspraak.
4. Eiser heeft, kort samengevat, aangevoerd dat verweerder in strijd met het rechtszekerheids-, vertrouwens-, gelijkheids- en het zorgvuldigheidsbeginsel en de bedoeling en de inhoud van de regelgeving heeft gehandeld. Eiser mocht erop vertrouwen dat zijn ontslaguitkering zou doorlopen tot het moment waarop hij de AOW-gerechtigde leeftijd zou bereiken en zijn ABP-ouderdomspensioen zou ingaan. Het was de bedoeling van de wetgever om zijn ontslaguitkering te laten aansluiten op zijn AOW-uitkering en de aanvang van zijn ouderdomspensioen. Door de ontslaguitkering te beëindigen bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar maakt verweerder verboden onderscheid naar leeftijd. Verweerder heeft hem ten onrechte niet de mogelijkheid geboden om langer door te werken, aldus eiser.
Uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB)
5. De CRvB heeft in soortgelijke zaken, waarin de appellanten werden vertegenwoordigd door dezelfde gemachtigden, uitspraak gedaan op 2 juni 2022. Daarin heeft de CRvB een oordeel gegeven over de onder 4 weergegeven beroepsgronden.
De CRvB heeft geoordeeld dat bij de totstandkoming van de Regeling (oud) weliswaar is aangesloten bij de toenmalige AOW-gerechtigde leeftijd, maar dat dit niet betekent dat het de bedoeling van de wetgever is geweest dat in het geval van appellanten de ontslaguitkering eindigt als zij de AOW-gerechtigde leeftijd bereiken. Juist voor die situatie als voor appellanten heeft de wetgever een andere keuze gemaakt door de Regeling aan te passen en in artikel 13b te voorzien in een tegemoetkoming vanaf het moment dat betrokkenen de leeftijd van 65 jaar bereiken. Dit betekent dat uit zowel de Regeling (oud) als de Regeling (nieuw) blijkt dat het niet de bedoeling van de wetgever is dat de ontslaguitkering van betrokkenen eindigt op het moment dat zij de AOW-gerechtigde leeftijd bereiken.
De CRvB heeft verder geoordeeld dat noch door de regelgeving, noch in andere stukken de verwachting is gewekt dat hun ontslaguitkering zou doorlopen tot aan hun AOW-gerechtigde leeftijd.
De CRvB heeft ten slotte geoordeeld dat van een onderscheid naar leeftijd geen sprake is, omdat voor alle vliegers, ongeacht hun leeftijd, geldt dat zij aansluitend op hun functioneel leeftijdsontslag gedurende maximaal tien jaar recht hebben op een ontslaguitkering. Materieel heeft iedereen dus dezelfde rechten, aldus de CRvB.
Aanvullend beroepschrift en oordeel rechtbank
6. Eiser heeft in reactie op deze uitspraak van de CRvB aangevoerd dat hij bij zijn beroepsgronden blijft. Na deze uitspraak zijn bovendien stukken verkregen die volgens eiser tot een andere uitspraak hadden geleid of hadden kunnen leiden als zij eerder bekend waren geweest. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat het gaat om het Advies inzake ”Overgangsmaatregel FLO voor vliegers van het KLPD” van 4 mei 2016
(Advies) van de Directie Wetgeving en Juridische Zaken van het toenmalige ministerie van Veiligheid en Justitie en het overzicht van het Centraal Georganiseerd Overleg Politieambtenaren (CGOP) van 1 december 2015. Bij het Advies gaat het om adviespunt 2, inhoudende dat de verwachtingen die door de werkgever bij de betreffende vliegers zijn gewekt ten aanzien van de ontslagleeftijd van 55 jaar zodanig zijn dat deze kunnen worden opgevat als een toezegging die gestand moet worden gedaan. Daarnaast is gewezen op de passage dat financieel nadeel optreedt als toch op 55-jarige leeftijd ontslag zou worden verleend met handhaving van de duur van de uitkering van tien jaar vanwege het zogenoemde AOW-hiaat.
7. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat deze stukken geen grond vormen om tot een ander oordeel dan de CRvB te komen. Eiser is immers overeenkomstig zijn verwachting op 55-jarige leeftijd met ontslag gegaan. Uit het Advies blijkt niet dat de verwachting is gewekt dat de ontslaguitkering van eiser zou doorlopen tot aan zijn
- verhoogde - AOW-gerechtigde leeftijd, integendeel. In het Advies staat immers: