In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 8 november 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een politieambtenaar (eiser) en de korpschef van politie (verweerder) over de toekenning van een Onvermijdelijk Verzwarende Werkomstandigheden (OVW)-toelage. Eiser was met ingang van 1 juli 2017 geplaatst op de functie van Operationeel Begeleider A, maar stelde dat hij met ingang van 1 januari 2012 op deze functie geplaatst had moeten worden en dat hem vanaf die datum een OVW-toelage had moeten worden toegekend. De rechtbank oordeelde dat verweerder ten aanzien van de vaststelling van de ingangsdatum van de OVW-toelage een grote beslissingsruimte toekomt. De rechtbank concludeerde dat verweerder niet alle relevante feiten en omstandigheden had betrokken en niet alle betrokken belangen had afgewogen bij de toekenning van de OVW-toelage. Hierdoor was de toekenning onzorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit voor zover dit betrekking had op de toekenning van de OVW-toelage en bepaalde dat verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar moest nemen. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.002,- en diende het griffierecht van € 170,- aan eiser te worden vergoed.