ECLI:NL:RBGEL:2018:4782

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
8 november 2018
Publicatiedatum
7 november 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 1767
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van Onvermijdelijk Verzwarende Werkomstandigheden (OVW)-toelage aan politieambtenaar en de vaststelling van ingangsdatum

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 8 november 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een politieambtenaar (eiser) en de korpschef van politie (verweerder) over de toekenning van een Onvermijdelijk Verzwarende Werkomstandigheden (OVW)-toelage. Eiser was met ingang van 1 juli 2017 geplaatst op de functie van Operationeel Begeleider A, maar stelde dat hij met ingang van 1 januari 2012 op deze functie geplaatst had moeten worden en dat hem vanaf die datum een OVW-toelage had moeten worden toegekend. De rechtbank oordeelde dat verweerder ten aanzien van de vaststelling van de ingangsdatum van de OVW-toelage een grote beslissingsruimte toekomt. De rechtbank concludeerde dat verweerder niet alle relevante feiten en omstandigheden had betrokken en niet alle betrokken belangen had afgewogen bij de toekenning van de OVW-toelage. Hierdoor was de toekenning onzorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit voor zover dit betrekking had op de toekenning van de OVW-toelage en bepaalde dat verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar moest nemen. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.002,- en diende het griffierecht van € 170,- aan eiser te worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: 18/1767

uitspraak van de meervoudige kamer van8 november 2018

in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. W.J. Dammingh),
en

de korpschef van politie, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 24 juli 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser met ingang van 1 juli 2017 geplaatst op de functie van Operationeel Begeleider A met als werkterrein Rijvaardigheid & Rijveiligheid. Daarbij is hem met ingang van dezelfde datum een toelage wegens Onvermijdelijk Verzwarende Werkomstandigheden (OVW) toegekend.
Bij besluit van 27 februari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is, tezamen met de zaken 17/6385, 17/6394, 17/6426, 17/6427, 18/704, 18/874, 18/892, 18/910 en 18/939, gevoegd behandeld op de zitting van 10 oktober 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B. van den Bergh, mr. H.J. de Wit en F.J.H. Günther.
In de zaken 17/6385, 17/6394, 17/6426, 17/6427, 18/704, 18/874, 18/892, 18/910 en 18/939 wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.

Overwegingen

1. In het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector Politie 2008-2010 is onder meer
afgesproken dat voor de sector Politie landelijk een nieuw functiegebouw zal gaan gelden. Er is vervolgens een stelsel van 92 organieke functies met daarbij behorende functiebeschrijvingen ontwikkeld, voorzien van een waardering per organieke functie. Aan de functies zijn daar waar nodig geacht werkterreinen, aandachtsgebieden en specifieke functionaliteiten gekoppeld. Dit geheel wordt aangeduid als het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP) en is door de voormalige Minister van Veiligheid en Justitie (hierna: de Minister) vastgelegd in de Regeling vaststelling LFNP. Invoering van het LFNP geschiedt in stappen, hetgeen is beschreven in de Regeling overgang naar een LFNP functie (hierna: de Regeling), vastgesteld door de Minister op 8 mei 2013 en gepubliceerd in de Staatscourant. [1]
Bij brief van 23 september 2014 heeft de Politieacademie de Minister verzocht om enkele aanpassingen in het LFNP aan te brengen, onder meer omdat daarin geen rekening was gehouden met het geven van politieonderwijs in de operationele uitvoeringspraktijk door executieve politieambtenaren. De Minister heeft deze kwestie ingebracht in het Centraal Georganiseerd Overleg Politieambtenaren (CGOP). In februari 2016 is in het CGOP overeenstemming bereikt over een structurele oplossing en de termijn daarvoor. Vervolgens zijn de functies van Operationeel Begeleider B (schaal 9) en Operationeel Begeleider A (schaal 10) ontwikkeld. In april 2016 is een voorgenomen besluit tot vaststelling van deze twee nieuwe LFNP-functies doorgeleid naar het CGOP. Op 2 juni 2016 is het protocol dynamisch beheer en onderhoud (process-flow) in het CGOP vastgesteld. Het CGOP heeft op 7 juli 2016 ingestemd met de voorgestelde aanpassing van het LFNP. Op 24 april 2017 is de Regeling van de Minister van 11 april 2017, houdende wijziging van de vaststelling van de Regeling vaststelling LFNP, in de Staatscourant gepubliceerd. [2] Deze wijziging is met terugwerkende kracht met ingang van 7 juli 2016 in werking getreden en houdt onder meer in dat in bijlage 1, behorende bij artikel 3, eerste lid, van de Regeling vaststelling LFNP in het domein Uitvoering het vakgebied Operationele Begeleiding is toegevoegd met daarin de functies van Operationeel Begeleider B en Operationeel Begeleider A. De kerntaak van deze functies is het trainen, begeleiden en coachen van politiemedewerkers en teams tijdens de uitvoering van hun operationele werkzaamheden in de openbare ruimte. Deze functies geven recht op een OVW-toelage.
Eiser is werkzaam geweest in de voormalige korpsfunctie van Docent/Instructeur. Bij besluit van 16 december 2013 is hij met ingang van 1 januari 2012 overgegaan naar de LFNP-functie van Docent A in het domein Ondersteuning, vakgebied Docenten. Deze functie geeft geen recht op een OVW-toelage. Dit besluit is in rechte vast komen te staan, nadat hierover in (hoger) beroep is geprocedeerd.
Eiser is met ingang van 1 juli 2016 geplaatst in de functie van Docent A bij de afdeling Operationele Begeleiding en Training (OBT) van het Politiedienstencentrum (PDC).
In het kader van een deelreorganisatie zijn met ingang van 1 september 2017 de functies van Operationeel Begeleider A en B aan het nieuwe inrichtingsplan van de afdeling OBT toegevoegd.
2. Verweerder heeft eiser met ingang van 1 juli 2017 geplaatst op de functie van Operationeel Begeleider A met als werkterrein Rijvaardigheid & Rijveiligheid en hem met ingang van dezelfde datum een OVW-toelage toegekend. Volgens verweerder is het recht op een OVW-toelage gekoppeld aan de functie die de betrokkene bekleedt. Ingevolge artikel 9a van het Besluit bezoldiging politie (Bbp) bestaat recht op een OVW-toelage indien de betrokkene een functie vervult waaraan ten minste 24 OVW-punten zijn toegekend. Dit was bij eiser het geval vanaf de datum van zijn plaatsing per 1 juli 2017.
3. Eiser voert aan dat hij met ingang van 1 januari 2012 op de functie van Operationeel Begeleider A geplaatst had moeten worden en dat aan hem met ingang van die datum een OVW-toelage toegekend had moeten worden, omdat hij op die datum reeds als zodanig werkzaam was en zijn werkzaamheden sindsdien niet zijn gewijzigd. Eiser stelt in dit verband dat verweerder heeft erkend dat in het oorspronkelijke LFNP sprake is van een weeffout, in het bijzonder omdat daarin onvoldoende rekening is gehouden met het geven van politieonderwijs in de operationele uitvoeringspraktijk. Eiser is van mening dat hij er niet de dupe van mag worden dat deze fout pas met de wijziging van de Regeling vaststelling LFNP van 11 april 2017 is hersteld. Eiser beroept zich op het gelijkheidsbeginsel en verwijst in dit verband naar politieambtenaren die wel met ingang van 1 januari 2012 een OVW-toelage is toegekend.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
Plaatsing
5. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat eiser op 1 januari 2012 de werkzaamheden behorende bij de functie van Operationeel Begeleider A verrichtte en sindsdien is blijven verrichten. Nu echter deze functie eerst per 1 september 2017 aan het inrichtingsplan van de afdeling OBT is toegevoegd, bestaat er geen grond om eiser met ingang van 1 januari 2012 op deze functie te plaatsen. Al hetgeen eiser tegen de plaatsing heeft aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden. Het beroep, voor zover gericht tegen de plaatsing, is dan ook ongegrond.
OVW
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder ten aanzien van de vaststelling van de ingangsdatum van de OVW-toelage een grote beslissingsruimte toekomt. Anders dan verweerder kennelijk meent, staat artikel 9a van het Bbp hieraan niet in de weg. Verweerder stelt zich in dit verband ten onrechte op het standpunt dat uit dit artikel volgt dat het recht op een OVW‑toelage en de plaatsing onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Dat het toekennen van een OVW-toelage (ook anderszins) juridisch niet mogelijk is per een eerdere datum dan ingangsdatum van de plaatsing, berust op een onjuiste rechtsopvatting.
Nu verweerder niet heeft onderkend dat hij beslissingsruimte heeft, heeft hij bij de toekenning van een OVW-toelage niet alle relevante feiten en omstandigheden betrokken en niet alle betrokken belangen kenbaar afgewogen. Hierdoor is de toekenning van een OVW-toelage met ingang van 1 juli 2017 onzorgvuldig voorbereid en onvoldoende gemotiveerd. Het bestreden besluit, voor zover dit daarop betrekking heeft, kan dan ook niet in stand blijven en moet worden vernietigd. Het beroep daartegen is gegrond. Verweerder dient een nieuwe beslissing op bezwaar over de toekenning van een OVW-toelage te nemen met inachtneming van hetgeen
in de rechtsoverwegingen 6.1 tot en met 6.4 wordt overwogen.
6.2.
De rechtbank kan eiser niet volgen in zijn betoog dat sprake is van een weeffout die met de wijziging van de Regeling vaststelling LFNP is hersteld.
Zoals de Centrale Raad van Beroep (CRvB) in zijn uitspraken van 2 november 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3801 tot en met 3803, heeft overwogen, zijn er onvoldoende aanknopingspunten om te oordelen dat aan de inhoud of wijze van totstandkoming van de Regeling vaststelling LFNP zodanige ernstige feilen kleven dat dit voorschrift niet als grondslag kan dienen voor daarop te baseren besluiten. Van belang is geacht dat het gehele proces van matching in samenspraak met, en onder (eind)verantwoordelijkheid van, het CGOP heeft plaatsgevonden en dat ook de wijziging van de Regeling vaststelling LFNP van 11 april 2017 de neerslag vormt van binnen het CGOP gevoerd overleg. Inherent aan zodanig overleg is dat over en weer sprake is van geven en nemen en dat de uitkomst van zo’n onderhandelingsproces niet met vrucht kan worden bestreden door enkel te wijzen op de voor de werknemer nadelige gevolgen ervan en de voordelen buiten beschouwing te laten. De wijziging van de Regeling vaststelling LFNP heeft betrekking op dynamisch onderhoud van het LFNP, zulks met gebruikmaking van het instrument process-flow. Dergelijk onderhoud is noodzakelijk om het LFNP steeds actueel te houden in het licht van onder meer maatschappelijke ontwikkelingen en ontwikkelingen in de politieorganisatie zelf. Dat de Regeling vaststelling LFNP met de Regeling van 11 april 2017 is gewijzigd, betekent ook niet dat de in 2013 door de regelgever gemaakte keuzes onhoudbaar zijn. De CRvB is niet gebleken dat verweerder heeft erkend dat de matching van de voormalige korpsfunctie van Docent/Instructeur met de LFNP-functie van Docent A, in het domein Ondersteuning, vakgebied Docenten van meet af aan onjuist is geweest.
6.3.
De rechtbank is voorts van oordeel dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt, omdat van vergelijkbare gevallen geen sprake is. Eiser is op 1 januari 2012 overgegaan naar de LFNP‑functie van Docent A in het domein Ondersteuning, vakgebied Docenten, waaraan geen OVW-punten zijn toegekend. Politieambtenaren die op 1 januari 2012 wel zijn overgegaan naar een LFNP-functie waaraan 24 of meer OVW-punten zijn toegekend, is een OVW-toelage toegekend.
6.4.
Van belang is dat de Politieacademie al bij brief van 23 september 2014 de Minister heeft verzocht om enkele aanpassingen in het LFNP aan te brengen, onder meer omdat daarin geen rekening was gehouden met het geven van politieonderwijs in de operationele uitvoeringspraktijk door executieve politieambtenaren. In deze brief staat dat de Politieacademie op de hoogte is van het besluit om wijzigingen in het LFNP pas na de personele reorganisatie door te voeren. Hierdoor is de Regeling vaststelling LFNP pas in april 2017 gewijzigd waarbij terugwerkende kracht is toegekend tot 7 juli 2016. Niet valt in te zien waarom deze vertraging in de besluitvorming voor rekening van eiser behoort te blijven.
Nu niet in geschil is dat de feitelijke werkzaamheden van eiser niet eerst op 7 juli 2016 zijn gewijzigd, had verweerder er ook voor kunnen kiezen om de OVW-toelage te laten ingaan vanaf de datum van het verzoek van de Politieacademie. Voor verdergaande terugwerkende kracht bestaat geen grond, gelet op hetgeen in rechtsoverweging 6.2 is overwogen. Verweerder heeft in het kader van de compensatie aangegeven dat al vrij snel na de LFNP-matching erkend werd dat er een situatie was ontstaan die aanpassing behoefde, dat er hierdoor verwachtingen zijn gewekt en toezeggingen zijn gedaan en dat met ingang van 1 januari 2015 IBT-nieuwe stijl is geïntroduceerd, waardoor het nog meer noodzakelijk was om voor passende LFNP-functies te zorgen. Ter zitting is onweersproken gesteld dat van de zijde van verweerder is aangegeven dat het goed zou komen. Gelet op al deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het toekennen van een OVW-toelage met ingang van eerst 1 juli 2017 onredelijk is.
7. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt van € 501,-). Tevens dient verweerder het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 170,- aan hem te vergoeden.
8. Indien partijen het niet eens zijn met een uitdrukkelijk en zonder voorbehoud gegeven oordeel van de rechtbank, dienen zij hiertegen hoger beroep in te stellen, omdat dit oordeel anders in beginsel na afloop van de termijn voor het instellen van hoger beroep in rechte vast komt te staan.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit, voor zover dat betrekking heeft op de plaatsing, ongegrond;
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit, voor zover dat betrekking heeft op de toekenning van een OVW-toelage, gegrond en vernietigt dit besluit in zoverre;
  • bepaalt dat verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar over de toekenning van een OVW-toelage neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak in de rechtsoverwegingen 6.1 tot en met 6.4 is overwogen;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.002,-;
  • bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 170,- aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. van Gijn, voorzitter, mr. M.P. Bos en mr. P.L. de Vos, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.A. Kajim-Panjer, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 8 november 2018
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Staatscourant 2013, nr. 13141.
2.Staatscourant 2017 nr. 22386.