ECLI:NL:RBMNE:2021:4981

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 oktober 2021
Publicatiedatum
18 oktober 2021
Zaaknummer
UTR 18/1431
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding in ambtenarenrechtelijke zaak

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland op 14 oktober 2021, heeft verzoeker, een ambtenaar, beroep ingesteld tegen een besluit van de korpschef van politie. Dit besluit betrof de toekenning van OVW-periodieken en de ingangsdatum van zijn plaatsing in de functie van Operationeel Begeleider A. Verzoeker was van mening dat de ingangsdatum van zijn plaatsing niet correct was en dat hij recht had op een wijzigingsbesluit met betrekking tot de OVW-periodieken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de korpschef in eerdere besluiten al tegemoet was gekomen aan verzoeker door hem vier OVW-periodieken toe te kennen met terugwerkende kracht vanaf 1 juli 2016. Verweerder heeft het bezwaar van verzoeker tegen het primair besluit ongegrond verklaard, en verzoeker heeft vervolgens zijn beroep ingetrokken, met het verzoek om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft geen zitting gehouden, omdat geen van de partijen dat wenste. De rechtbank heeft overwogen dat, volgens de Algemene wet bestuursrecht, een proceskostenveroordeling alleen kan plaatsvinden als het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen. Aangezien de rechtbank concludeert dat verweerder niet aan het beroep van verzoeker tegemoet is gekomen, heeft zij het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in beroep te gaan bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 18/1431

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 oktober 2021 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. M. Wegerif),
en

de korpschef van politie, verweerder(gemachtigde: F.A.M. Bot).

Procesverloop

In het besluit van 24 juli 2017 heeft verweerder verzoeker met ingang van 1 juli 2017 geplaatst in de LFNP-functie van Operationeel Begeleider A, met als werkterrein Rijvaardigheid en Rijveiligheid.
In het besluit van 24 augustus 2017 (primair besluit) heeft verweerder onder meer aan verzoeker met ingang van 1 juli 2016 vier OVW-periodieken extra toegekend.
In het besluit van 27 februari 2018 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker tegen het primair besluit ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij brief van 20 maart 2020 heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het beroep van verzoeker – voor zover het de ingangsdatum van de plaatsing betreft – ongegrond moet worden verklaard gelet op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van
28 november 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:3819). Volgens verweerder heeft verzoeker geen belang bij een wijzigingsbesluit ten aanzien van de OVW-periodieken, omdat hij met ingang van 1 juli 2016 OVW-periodieken toegekend heeft gekregen.
Bij brief van 25 juni 2020 heeft verzoeker het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek. Verweerder heeft niet binnen de gestelde termijn gereageerd.
Nu geen van partijen desgevraagd heeft verklaard te willen worden gehoord op een zitting, heeft de rechtbank bepaald dat een zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
Oordeel rechtbank
2. De rechtbank overweegt dat de CRvB in de uitspraak van 28 november 2019 [1] – die op verzoeker van toepassing is – heeft geoordeeld dat de door verweerder gehanteerde ingangsdatum “met terugwerkende kracht vanaf 1 juli 2017” voor de plaatsing van de betrokken medewerker in de functie van Operationeel Begeleider A juist is. De rechtbank kan uit het beroepschrift van verzoeker niet afleiden dat hij tegen de ingangsdatum van zijn plaatsing in de functie van Operationeel Begeleider A is opgekomen.
3. De CRvB heeft in voornoemde uitspraak tevens geoordeeld dat voor het toekennen van OVW-periodieken met ingang van een verdergaande terugwerkende kracht dan 1 juli 2016 geen plaats is. [2] Uit het primaire besluit blijkt dat verweerder met ingang van 1 juli 2016 vier OVW-periodieken extra aan verzoeker heeft toegekend.
4. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder niet tegemoet is gekomen aan het beroep van verzoeker. Het verzoek om een proceskostenveroordeling wordt daarom afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek om vergoeding van de proceskosten af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Sneevliet, rechter, in aanwezigheid van
mr.L.Y. Wong, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 14 oktober 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.ECLI:NL:CRVB:2019:3819, rechtsoverwegingen 3.6.1 en 3.6.2.
2.Rechtsoverweging 3.11.