ECLI:NL:RBMNE:2021:4985

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 oktober 2021
Publicatiedatum
18 oktober 2021
Zaaknummer
UTR 18/1392
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding in ambtenarenrechtelijke zaak

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, heeft verzoeker, een ambtenaar, beroep ingesteld tegen een besluit van de korpschef van politie. Het primaire besluit, gedateerd 24 juli 2017, plaatste verzoeker in de functie van Operationeel Begeleider A met ingang van 1 juli 2017. Verzoeker was het niet eens met de ingangsdatum en de toekenning van OVW-periodieken. In een eerder bestreden besluit van 27 februari 2018 werd het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard. Verzoeker trok zijn beroep in, maar verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld om op dit verzoek te reageren. Verweerder stelde dat verzoeker geen belang had bij een wijzigingsbesluit, omdat hij al OVW-periodieken had ontvangen. De rechtbank besloot dat er geen zitting nodig was, omdat geen van de partijen dat wenste. De rechtbank overwoog dat de veroordeling in proceskosten alleen kan plaatsvinden als het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener van het beroepschrift. De rechtbank concludeerde dat dit niet het geval was, omdat verweerder niet tegemoet was gekomen aan het beroep van verzoeker. De rechtbank wees het verzoek om proceskostenvergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 18/1392

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 oktober 2021 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. W.J. Dammingh),
en

de korpschef van politie, verweerder(gemachtigde: F.A.M. Bot).

Procesverloop

In het besluit van 24 juli 2017 (primair besluit) heeft verweerder verzoeker met ingang van 1 juli 2017 geplaatst in de LFNP-functie van Operationeel Begeleider A, met als werkterrein Rijvaardigheid en Rijveiligheid.
In het besluit van 27 februari 2018 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij brief van 20 maart 2020 heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het beroep van verzoeker – voor zover het de ingangsdatum van de plaatsing betreft – ongegrond moet worden verklaard gelet op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van
28 november 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:3819). Volgens verweerder heeft verzoeker geen belang bij een wijzigingsbesluit ten aanzien van de OVW-periodieken, omdat hij met ingang van 1 juli 2016 OVW-periodieken toegekend heeft gekregen.
Bij brief van 5 juni 2020 heeft verzoeker het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
Bij faxbericht van 18 augustus 2020 heeft verweerder de rechtbank meegedeeld dat het verzoek om proceskostenveroordeling moet worden afgewezen en een besluit van
24 augustus 2017 overgelegd, waaruit blijkt dat aan verzoeker met ingang van 1 juli 2016 vier OVW-periodieken extra is toegekend.
Nu geen van partijen desgevraagd heeft verklaard te willen worden gehoord op een zitting, heeft de rechtbank bepaald dat een zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
Standpunt verzoeker
2. Verzoeker heeft in het beroepschrift van 4 april 2018 – kort gezegd – aangevoerd dat verweerder de OVW-periodieken met ingang van 1 januari 2012 had moeten toekennen.
Verzoeker voert aan dat verweerder geheel of gedeeltelijk aan zijn beroep tegemoet is gekomen en verwijst hiervoor naar vier uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 28 november 2019 [1] .
Standpunt verweerder
3. Verweerder heeft in zijn faxbericht van 18 augustus 2020 meegedeeld dat verzoeker in een afzonderlijk besluit van 24 augustus 2017 met ingang van 1 juli 2016 vier OVW-periodieken extra toegekend heeft gekregen. Volgens verweerder moet het verzoek om proceskostenveroordeling daarom worden afgewezen.
Oordeel rechtbank
4. De rechtbank overweegt dat de CRvB in de uitspraak van 28 november 2019 [2] – die op verzoeker van toepassing is – heeft geoordeeld dat de door verweerder gehanteerde ingangsdatum “met terugwerkende kracht vanaf 1 juli 2017” voor de plaatsing van de betrokken medewerker in de functie van Operationeel Begeleider A juist is. De rechtbank kan uit het beroepschrift van verzoeker niet afleiden dat hij tegen de ingangsdatum van zijn plaatsing in de functie van Operationeel Begeleider A is opgekomen.
5. De CRvB heeft in voornoemde uitspraak tevens geoordeeld dat voor het toekennen van OVW-periodieken met ingang van een verdergaande terugwerkende kracht dan 1 juli 2016 geen plaats is. [3] De rechtbank stelt vast dat verzoeker niet heeft weersproken dat verweerder bij besluit van 24 augustus 2017 met ingang van 1 juli 2016 vier OVW-periodieken extra aan hem heeft toegekend.
6. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat verweerder niet tegemoet is gekomen aan het beroep van verzoeker. Het verzoek om een proceskostenveroordeling wordt daarom afgewezen.

Beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek om vergoeding van de proceskosten af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Sneevliet, rechter, in aanwezigheid van
mr.L.Y. Wong, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 14 oktober 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

2.ECLI:NL:CRVB:2019:3819, rechtsoverwegingen 3.6.1 en 3.6.2.
3.Rechtsoverweging 3.11.