ECLI:NL:CRVB:2019:2263
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de hoogte van de individuele inkomenstoeslag en de exceptieve toetsing op leeftijdsdiscriminatie
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de hoogte van de individuele inkomenstoeslag van € 50,-, die door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam was vastgesteld. Appellant, die een aanvraag had ingediend voor deze toeslag, stelde dat het bedrag te laag was en in strijd met de bedoeling van de wetgever. De Raad oordeelde dat de verordening, die de hoogte van de toeslag regelt, een algemeen verbindend voorschrift is en dat gemeenten vrij zijn in de wijze waarop zij invulling geven aan de inkomenstoeslag. De Raad bevestigde dat er geen sprake was van ongerechtvaardigde leeftijdsdiscriminatie, aangezien de wetgever geen minimum- of maximumhoogte voor de toeslag had voorgeschreven. De Raad concludeerde dat de beroepsgronden van appellant niet slaagden en bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die het beroep tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk had verklaard en het beroep tegen het nader besluit ongegrond had verklaard. De uitspraak benadrukt de ruimte die gemeenten hebben bij het vaststellen van verordeningen en de terughoudende toetsing die de rechter toepast op dergelijke voorschriften.