ECLI:NL:CRVB:2024:1584

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 augustus 2024
Publicatiedatum
8 augustus 2024
Zaaknummer
22/3276 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag individuele inkomenstoeslag op basis van inkomen en voorwaarden uit de Participatiewet

In deze uitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 6 augustus 2024, wordt de afwijzing van een aanvraag voor een individuele inkomenstoeslag door het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden behandeld. Appellant, die een WAO-uitkering ontvangt, had in voorgaande jaren een individuele inkomenstoeslag ontvangen, maar zijn aanvraag voor 2021 werd afgewezen omdat zijn inkomen te hoog was. De Raad oordeelt dat de afwijzing terecht is, omdat de voorwaarden voor de individuele inkomenstoeslag elk jaar opnieuw moeten worden beoordeeld en appellant niet voldeed aan de criteria van een langdurig laag inkomen zoals vastgelegd in artikel 36 van de Participatiewet (PW) en de gemeentelijke verordening. De Raad bevestigt dat de referteperiode van 36 maanden voorafgaand aan de aanvraagdatum bepalend is voor de beoordeling van het inkomen. Appellant's argument dat zijn kosten van levensonderhoud in aanmerking genomen moeten worden, wordt verworpen, aangezien de WAO-uitkering hoger is dan de bijstandsnorm en bijzondere noodzakelijke bestaanskosten niet worden meegerekend bij de vaststelling van het inkomen. De uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland wordt bevestigd, en appellant krijgt geen vergoeding voor proceskosten of griffierecht.

Uitspraak

22/3276 PW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 9 september 2022, 21/3360 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden (college)
Datum uitspraak: 6 augustus 2024

SAMENVATTING

In deze uitspraak gaat het over de afwijzing van een aanvraag van appellant om individuele inkomenstoeslag. Het college heeft de aanvraag afgewezen omdat het inkomen van appellant te hoog was. Appellant heeft aangevoerd dat hij recht heeft op een individuele inkomenstoeslag omdat hij in andere jaren ook een individuele inkomenstoeslag heeft ontvangen en bij de vaststelling van zijn inkomen rekening moet worden gehouden met zijn kosten van levensonderhoud. Hij krijgt daarin geen gelijk.

PROCESVERLOOP

Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben vragen van de Raad beantwoord.
De Raad heeft de zaak behandeld op een zitting van 25 juni 2024. Appellant is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door S. de Jong.

OVERWEGINGEN

Inleiding

1. Bij de beoordeling van het hoger beroep zijn de volgende feiten en omstandigheden van belang.
1.1.
Appellant ontvangt een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO-uitkering). In de jaren 2015 tot en met 2020 heeft het college appellant een individuele inkomenstoeslag op grond van de Participatiewet (PW) toegekend.
1.2.
Appellant heeft op 28 april 2021 opnieuw een individuele inkomenstoeslag aangevraagd. Met een besluit van 4 mei 2021 heeft het college deze aanvraag afgewezen. Appellant heeft daartegen bezwaar gemaakt, maar het college is met een besluit van 1 september 2021 (bestreden besluit) bij de afwijzing gebleven. Het college heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de situatie van appellant ten opzichte van de voorgaande jaren is gewijzigd. Er is geen sprake van een langdurig laag inkomen omdat zijn inkomen gedurende de van belang zijnde referteperiode van 36 maanden voorafgaande aan de aanvraagdatum meer bedroeg dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm.
Uitspraak van de rechtbank
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard en daarmee het bestreden besluit in stand gelaten.
Het standpunt van appellant
3. Appellant is het met de uitspraak van de rechtbank niet eens. Wat hij daartegen heeft aangevoerd wordt hierna besproken.

Het oordeel van de Raad

4. De Raad beoordeelt of het oordeel van de rechtbank over de afwijzing van de aanvraag om individuele inkomenstoeslag juist is. Hij doet dat aan de hand van de argumenten die appellant heeft aangevoerd, de beroepsgronden. De Raad komt tot het oordeel dat het hoger beroep niet slaagt. De rechtbank heeft terecht de afwijzing van de aanvraag in stand gelaten. Hierna legt de Raad uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. De wettelijke regels die voor de beoordeling van het hoger beroep belangrijk zijn, zijn te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4.1.
Om in aanmerking te kunnen komen voor een individuele inkomenstoeslag moet in ieder geval sprake zijn van een langdurig laag inkomen. Dit volgt uit artikel 36, eerste lid, van de PW. Uit artikel 8 van de PW volgt dat het aan de gemeenteraad is om invulling te geven aan het begrip ‘laag inkomen’. De gemeenten zijn vrij in de wijze waarop zij invulling geven aan het begrip ‘laag inkomen’. [1] In dit geval is in de Verordening individuele inkomenstoeslag gemeente Leeuwarden 2015-2 (Verordening) geregeld dat het inkomen niet hoger mag zijn dan de bijstandsnorm.
4.2.
Appellant heeft allereerst aangevoerd dat hem in de jaren voorafgaande aan 2021 wel een individuele inkomenstoeslag is toegekend en hij daarom ook over 2021 in aanmerking moet komen voor de inkomenstoeslag. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4.2.1.
Dat appellant in voorgaande jaren wel in aanmerking is gebracht voor een individuele inkomenstoeslag betekent niet dat zijn aanvraag in 2021 om die reden moet worden toegewezen. Een individuele inkomenstoeslag moet elk jaar opnieuw worden aangevraagd en om in aanmerking te komen voor de individuele inkomenstoeslag moet elke keer weer aan de in artikel 36 van de PW en de Verordening gestelde voorwaarden worden voldaan. Dit betekent ook dat ieder jaar een andere referteperiode geldt. In dit licht moet de verwijzing door de rechtbank naar de uitspraak van de Raad van 15 juli 2014 worden gezien. [2] In die zaak ging het weliswaar over een woonkostentoeslag, maar ook die moet jaarlijks opnieuw worden aangevraagd.
4.3.
Appellant heeft verder aangevoerd dat bij de vaststelling van zijn inkomen rekening moet worden gehouden met zijn kosten van levensonderhoud, in het bijzonder de te betalen waterschapsheffingen en gemeentelijke belastingen. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
4.3.1.
Niet in geschil is dat de WAO-uitkering van appellant hoger is dan de bijstandsnorm. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen volgt uit de toepasselijke wettelijke voorschriften niet dat het college bij de vaststelling van het inkomen de waterschapsheffingen of de gemeentelijke belastingen in mindering moet brengen op de WAO-uitkering. Het is vaste rechtspraak dat bij de vaststelling van het inkomen de bijzondere noodzakelijke bestaanskosten niet worden meegenomen. [3]

Conclusie en gevolgen

4.4.
Het hoger beroep slaagt dus niet. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd. Dit betekent dat de afwijzing van de aanvraag in stand blijft.
5. Appellant krijgt daarom geen vergoeding voor zijn proceskosten. Hij krijgt ook het betaalde griffierecht niet terug.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door P.W. van Straalen, in tegenwoordigheid van S. van Pelt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2024.
(getekend) P.W. van Straalen
(getekend) S. van Pelt

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wettelijke regels

Artikel 36, eerste lid, van de Participatiewet
Op een daartoe strekkend verzoek van een persoon van 21 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, die langdurig een laag inkomen en geen in aanmerking te nemen vermogen als bedoeld in artikel 34 heeft en geen uitzicht heeft op inkomensverbetering, kan het college, gelet op de omstandigheden van die persoon, een individuele inkomenstoeslag verlenen.
Artikel 8, eerste lid, aanhef en onder b, van de Participatiewet
De gemeenteraad stelt bij verordening regels met betrekking tot het verlenen van een individuele inkomenstoeslag, als bedoeld in artikel 36.
Artikel 8, tweede lid, van de Participatiewet
De regels, bedoeld in het eerste lid, hebben voor zover het gaat om het eerste lid, onderdeel b, in ieder geval betrekking op de hoogte van de individuele inkomenstoeslag en de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen langdurig en laag inkomen.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Verordening individuele inkomenstoeslag gemeente Leeuwarden 2015-2 wordt in deze verordening verstaan onder:
e. peildatum: datum waarop wordt beoordeeld of belanghebbende(n) voldoen aan de voorwaarden en dus recht hebben op een toeslag. De peildatum is tenminste de aanvraagdatum, omdat niet met terugwerkende kracht kan worden aangevraagd;
f. referteperiode: een onafgebroken periode van 36 maanden voorafgaand aan de peildatum.
Artikel 4, eerste lid, van de Verordening individuele inkomenstoeslag gemeente Leeuwarden 2015-2
Van een langdurig laag inkomen als bedoeld in artikel 36, eerste lid van de PW is sprake wanneer het in aanmerking te nemen inkomen gedurende de referteperiode niet hoger is dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm.

Voetnoten

1.Zie de uitspraken van 23 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3296 en 9 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2263.
3.Zie de uitspraken van 22 oktober 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2193 en 9 februari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:472.