ECLI:NL:CRVB:2014:2379
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verlaging van de langdurigheidstoeslag voor alleenstaanden in het kader van de Wet werk en bijstand
In deze zaak, die werd behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 15 juli 2014, ging het om de verlaging van de langdurigheidstoeslag voor alleenstaanden, zoals vastgelegd in de Verordening Langdurigheidstoeslag Wet werk en bijstand 2012. Appellanten, allen alleenstaanden, hadden aanvragen ingediend voor een langdurigheidstoeslag over het jaar 2012. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam had hen een toeslag van 25% van de bijstandsnorm toegekend, wat resulteerde in een bedrag van € 234,-. Deze beslissing was gebaseerd op de gewijzigde verordening die op 16 april 2012 in werking trad.
De rechtbank Amsterdam had eerder de beroepen van appellanten gegrond verklaard, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de verlaging van de langdurigheidstoeslag niet in strijd was met de bedoeling van de wetgever. De Raad stelde vast dat de gemeenteraad zijn verordenende bevoegdheid niet had overschreden en dat de terugwerkende kracht van de verordening niet in strijd was met de rechtszekerheid en het vertrouwensbeginsel. De Raad bevestigde dat de appellanten op de hoogte konden zijn van de verlaging van de toeslag, die was aangekondigd in het Meerjarenbeleidsplan en andere communicatie van de gemeente.
De Raad concludeerde dat de aangevallen uitspraak, voor zover deze was aangevochten, moest worden bevestigd. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van gemeenten om regels te stellen over de hoogte van de langdurigheidstoeslag en de noodzaak voor gemeenten om een participatiebevorderend beleid te voeren. De beslissing werd genomen zonder veroordeling in proceskosten, wat aangeeft dat de Raad geen aanleiding zag om de kosten te compenseren.