ECLI:NL:CRVB:2017:4102
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake afwijzing individuele inkomenstoeslag en dwangsom
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 14 maart 2016 het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam tot afwijzing van een aanvraag om een individuele inkomenstoeslag heeft vernietigd. Appellant had op 28 april 2015 een aanvraag ingediend voor deze toeslag op basis van de Participatiewet. Het college had deze aanvraag afgewezen, omdat de verordening voor de individuele inkomenstoeslag alleen bedoeld was voor een specifieke doelgroep. De rechtbank oordeelde dat deze verordening onverbindend was, omdat deze in strijd was met de wet. Na de uitspraak van de rechtbank heeft het college de aanvraag opnieuw beoordeeld en een toeslag van € 50,- toegekend. Appellant stelde dat het college te laat had beslist en dat hij recht had op een dwangsom. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de ingebrekestelling van appellant prematuur was, omdat het college binnen de redelijke termijn had beslist. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de hoogte van de individuele inkomenstoeslag van € 50,- in overeenstemming was met de bedoeling van de wetgever, die geen minimumbedrag had vastgesteld. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak.