ECLI:NL:CRVB:2024:740
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van de aanvraag voor individuele inkomenstoeslag op grond van de Participatiewet
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 april 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een individuele inkomenstoeslag op grond van de Participatiewet (PW). Appellant, die een uitkering ontvangt op basis van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong), had op 6 januari 2022 een aanvraag ingediend voor de inkomenstoeslag. Deze aanvraag werd op 13 januari 2022 door het dagelijks bestuur van Fijnder afgewezen, omdat het inkomen van appellant in de referteperiode hoger was dan 105% van de bijstandsnorm. Het dagelijks bestuur baseerde deze afwijzing op artikel 36 van de PW en de gemeentelijke Verordening.
De rechtbank Gelderland verklaarde het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond, waardoor de afwijzing in stand bleef. In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de aangevallen uitspraak bevestigd. De Raad oordeelde dat de bedragen die appellant van zijn ouders ontving, terecht als inkomen zijn aangemerkt. De stelling van appellant dat deze bedragen geleend waren, werd verworpen, omdat geldleningen niet zijn uitgezonderd van het middelenbegrip in de PW.
Daarnaast werd de beroepsgrond van appellant dat de gemeentelijke Verordening in strijd is met de PW, afgewezen. De Raad benadrukte dat het aan de gemeenteraad is om invulling te geven aan de begrippen 'langdurig' en 'laag inkomen'. De Raad concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag niet onevenredig was, ondanks de geringe overschrijding van het inkomen in de referteperiode. Appellant kreeg geen vergoeding voor proceskosten en griffierecht, en het hoger beroep werd afgewezen.