ECLI:NL:CRVB:2019:183
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep over arbeidsongeschiktheid en de rol van het CBBS in de beoordeling van geschiktheid voor werk
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De appellante, CSU Personeel B.V., had hoger beroep ingesteld tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat de uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) voor een ex-werknemer voortzette. De ex-werknemer had zich ziek gemeld en het Uwv had vastgesteld dat er onvoldoende functies waren die aan haar belastbaarheid voldeden. De rechtbank had het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard.
Appellante voerde aan dat er sprake was van een gebrek aan 'equality of arms', omdat de werkgever niet op gelijke voet kon deelnemen aan de procedure. Dit betoog werd door de Raad verworpen. De Raad oordeelde dat de werkgever in deze geschillen niet in een wezenlijk nadeliger positie verkeert en dat het Uwv zijn besluit zorgvuldig en goed onderbouwd had gemotiveerd. De Raad bevestigde dat het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) als ondersteunend systeem rechtens aanvaardbaar is en dat de arbeidsdeskundige voldoende inzichtelijk had gemotiveerd waarom er onvoldoende passende functies voor de betrokkene waren gevonden.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak werd openbaar gedaan.