In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 december 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de arbeidsongeschiktheid van een werknemer die analfabeet is. De werknemer, die als schoonmaker werkte, had zich in 2007 ziek gemeld met psychische en lichamelijke klachten. Het Uwv had hem een WGA-uitkering toegekend, maar na herbeoordeling in 2015 werd geconcludeerd dat hij volledig, maar niet duurzaam arbeidsongeschikt was. Appellante, de werkgever, heeft hiertegen hoger beroep ingesteld, waarbij zij betoogde dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met de specifieke situatie van de werknemer, waaronder zijn analfabetisme en de beperkte mogelijkheden op de arbeidsmarkt voor laaggeletterden.
De Raad heeft het oordeel van de rechtbank onderschreven dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de inschatting van de belastbaarheid van de werknemer. De Raad oordeelde dat het Uwv voldoende functies had kunnen duiden op basis van het opleidingsniveau en de specifieke bekwaamheden van de werknemer, ondanks zijn analfabetisme. De Raad heeft ook geoordeeld dat er geen sprake was van een schending van het beginsel van 'equality of arms', omdat appellante voldoende gelegenheid had gekregen om haar standpunt naar voren te brengen.
De conclusie was dat het hoger beroep van appellante niet slaagde en dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De Raad benadrukte dat de arbeidsdeskundige voldoende inzichtelijk had gemotiveerd waarom er functies beschikbaar waren die geschikt waren voor de werknemer, ondanks zijn beperkingen. De uitspraak bevestigt de noodzaak voor zorgvuldige beoordeling van arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet WIA, vooral voor werknemers met bijzondere omstandigheden zoals analfabetisme.