ECLI:NL:CRVB:2023:434

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 maart 2023
Publicatiedatum
8 maart 2023
Zaaknummer
22/660 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ongewijzigde voortzetting ZW-uitkering en geschiktheid van functies voor ex-werkneemster

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 maart 2023 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft de ongewijzigde voortzetting van de Ziektewet (ZW)-uitkering van een ex-werkneemster, die zich ziek had gemeld na fysieke klachten. Het Uwv had de ZW-uitkering na medisch en arbeidskundig onderzoek ongewijzigd voortgezet, maar de appellante, een B.V., was het hier niet mee eens en had hoger beroep ingesteld. De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de belastbaarheid van de ex-werkneemster zoals vastgesteld door het Uwv.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de beperkingen van de ex-werkneemster op zorgvuldige wijze zijn vastgesteld. De Raad heeft echter geoordeeld dat appellante voldoende gelegenheid heeft gehad om de medische beoordeling van het Uwv te betwisten en dat er geen sprake is van schending van het beginsel van equality of arms. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en dat het Uwv de belastbaarheid van de ex-werkneemster niet onjuist heeft ingeschat.

De Raad heeft ook de beroepsgronden van appellante over de geschiktheid van functies in het ClaimBeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) verworpen. Het Uwv heeft voldoende gemotiveerd dat het functiebestand in het CBBS een goede afspiegeling vormt van de arbeidsmarkt en dat de arbeidsdeskundige op zorgvuldige wijze heeft beoordeeld welke functies geschikt zijn voor de ex-werkneemster. De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagt en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigt.

Uitspraak

22.660 ZW

Datum uitspraak: 2 maart 2023
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
18 januari 2022, 19/2849 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Naam B.V.] te [vestigingsplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft H.E. Wonnink, arts-gemachtigde, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met de zaak 17/1459 WIA, plaatsgehad op 19 januari 2023. Appellante is verschenen, bijgestaan door [naam 1] , [naam 2] en mr. S.J. Heijtlager. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Praagman, A.M.M Schalkwijk, mr. J.M. Breevoort, A. Altena en K.H. Adamsky. In de zaak 17/1459 WIA is heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1.1.
[Naam ex-werkneemster] (ex-werkneemster) is laatstelijk als huishoudelijk medewerkster werkzaam geweest bij appellante gedurende 17,85 uur per week. Op 1 juni 2018 heeft ex-werkneemster zich ziek gemeld vanwege fysieke klachten.
1.2.
Na afloop van het dienstverband heeft het Uwv ex-werkneemster een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. In het kader van de eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) is de ZW-uitkering van ex-werkneemster na medisch en arbeidskundig onderzoek bij besluit van 15 april 2019 per 31 mei 2019 ongewijzigd voortgezet. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 20 september 2019 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Hoewel de verzekeringsarts bezwaar en beroep is afgeweken van de door de primaire verzekeringsarts opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en minder beperkingen heeft aangenomen, kon de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voor exwerkneemster onvoldoende functies duiden.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het medisch onderzoek op voldoende zorgvuldige wijze plaatsgevonden. Er bestaat verder geen aanleiding te twijfelen aan de belastbaarheid zoals door het Uwv is vastgesteld. Appellante heeft geen stukken in het geding gebracht ter onderbouwing van haar standpunt dat er bij de latere WIA-beoordeling niet of nauwelijks sprake is van een gewijzigde situatie. Verder heeft het Uwv voldoende toegelicht waarom er voor ex-werkneemster onvoldoende passende functies konden worden geduid. Uit de rapporten van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 18 september 2019 en 31 augustus 2020 volgt dat er op basis van de gegevens met betrekking tot de vaardigheden, bekwaamheden en belastbaarheid van ex-werkneemster 34 potentieel geschikte functies geduid konden worden. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens beoordeeld of deze functies daadwerkelijk geschikt waren voor ex-werkneemster. Uit dat onderzoek volgde dat in vrijwel alle functies de belastbaarheid van ex-werkneemster werd overschreden. Niet alleen vanwege de urenbeperking, maar ook wegens een overschrijding op de items ‘staan tijdens het werk’ en ‘lopen tijdens het werk’. Ook werden in sommige gevallen functies verworpen wegens onvoldoende werkervaring of een onjuiste opleidingsrichting. De rechtbank volgt appellante verder niet in het standpunt dat het vreemd is dat er ten tijde van de WIA-beoordeling wel functies geduid konden worden, terwijl de beperkingen van ex-werkneemster op dat moment vrijwel identiek waren aan de beperkingen ten tijde van de EZWb. Er is namelijk geen sprake van vrijwel identieke beperkingen. De FML die is opgesteld in het kader van de WIA-beoordeling is op een groot aantal punten anders dan de FML ten tijde van de EZWb. In het standpunt van appellante dat het ClaimBeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) een ‘black box’ is en in strijd met het beginsel van equality of arms, zag de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de arbeidskundige beoordeling die door het Uwv is verricht. Daarbij twijfelt de rechtbank niet aan de juistheid van de door het Uwv gepresenteerde gegevens. Ook in hetgeen door appellante is aangevoerd ziet de rechtbank geen reden het Uwv om een verdere toelichting te verzoeken. De stelling dat er onvoldoende deeltijdfuncties in het CBBS zijn opgenomen is niet nader gemotiveerd. Zo stelt appellante dat er ongetwijfeld passende functies voor ex-werkneemster zijn als die in deeltijd zouden zijn opgenomen in het CBBS, maar heeft zij geen concrete functies genoemd. Daarbij heeft appellante niet aangegeven hoeveel deeltijdfuncties voor haar dan wel voldoende zouden zijn. Tot slot heeft de rechtbank overwogen dat uit de toelichting van het Uwv is gebleken dat er ten tijde van de EZWb niet alleen vanwege de urenbeperking maar ook door de overige beperkingen in de EZWb-FML onvoldoende passende functies konden worden geduid.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante samengevat aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de beperkingen van ex-werkneemster op zorgvuldige wijze zijn vastgesteld en afdoende zijn gemotiveerd. De rechtbank heeft de bewijslast ten onrechte omgekeerd door te stellen dat appellante in een medische onderbouwing dient te voorzien om de medische beoordeling te betwisten. Appellante is onvoldoende in staat om het standpunt van het Uwv te betwisten, zodat sprake is van schending van het beginsel van equality of arms. Verder heeft appellante aangevoerd dat het functiebestand in het CBBS geen goede afspiegeling vormt van de arbeidsmarkt. De loonwaarde en de arbeidsbelasting in de functies worden weliswaar regelmatig geactualiseerd, maar er worden niet of nauwelijks nieuwe functies aan het CBBS toegevoegd. Het CBBS is onvoldoende gevuld met voor exwerkneemster geschikte functies, zodat appellante met de uitkeringslasten wordt opgescheept. Appellante heeft tot slot aangevoerd dat het duiden van functies middels het CBBS niet transparant en controleerbaar is en dat daardoor haar belangen als werkgever onvoldoende gewaarborgd zijn. De arbeidsdeskundigen hebben de vrijheid om eigen keuzes te maken om functies al dan niet te verwerpen. Appellante heeft daarom betoogd dat zij, om wapengelijkheid te bereiken, toegang zou moeten krijgen tot het CBBS om te kunnen controleren of dit adequaat is gevuld en of terecht geen functies kunnen worden geduid. Tot slot heeft appellante aangevoerd dat enkele van de verworpen functies toch voor exwerkneemster geschikt zijn en kunnen worden geduid.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit. Het Uwv is van mening dat de arbeidskundige beoordeling op een juiste en inzichtelijk gemotiveerde wijze heeft plaatsgevonden en dat geen sprake is van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid. Daarbij heeft het Uwv zich op het standpunt gesteld dat geen toegang wordt verleend tot het CBBS, maar dat appellante in deze zaak de beschikking heeft gekregen over alle van belang zijnde gegevens.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellante wordt niet gevolgd in haar standpunt dat met betrekking tot de medische beoordeling geen sprake is van equality of arms. Zij kan als werkgever weliswaar niet zelfstandig medische informatie uit de behandelend sector van een van haar werknemers opvragen, maar zij kan, bijvoorbeeld aan de hand van algemene medische informatie in samenhang met het ziektebeeld en de specifieke situatie van ex-werkneemster, twijfel zaaien over het medisch oordeel van de verzekeringsartsen. Ook kan zij de verzekeringsarts gemotiveerd verzoeken nadere informatie bij de behandelend sector op te vragen. De verzekeringsartsen zullen op een dergelijk verzoek gemotiveerd moeten reageren, welke motivering door de bestuursrechter kan worden getoetst. Appellante heeft in de procedure voldoende ruimte gehad de medische beoordeling van het Uwv onderbouwd te betwisten, zodat geen sprake is van schending van het beginsel van equality of arms.
4.2.
Wat betreft de medische grondslag van het bestreden besluit wordt het oordeel van de rechtbank onderschreven dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en dat geen aanleiding bestaat om te oordelen dat het Uwv de belastbaarheid van ex-werkneemster onjuist heeft ingeschat. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapporten van 16 december 2019, 28 augustus 2020 en 26 oktober 2022 voldoende gemotiveerd toegelicht dat het niet noodzakelijk was om nadere informatie bij de reumatoloog op te vragen en dat een beperking op item 1.9.8. (handelingstempo) en een urenbeperking aangewezen zijn.
4.3.
Wat betreft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit wordt als volgt geoordeeld.
4.4.
De beroepsgrond dat het CBBS onvoldoende is gevuld met voor ex-werkneemster geschikte functies en dat daardoor ten onrechte geen functies kunnen worden geduid slaagt niet. Het Uwv heeft inzichtelijk en gemotiveerd onderbouwd dat het functiebestand in het CBBS een voldoende afspiegeling vormt van de arbeidsmarkt. Het Uwv maakt voor de vulling van het CBBS gebruik van de meest recente gegevens van het Centraal Bureau voor de Statistiek. Ter zitting heeft het Uwv algemene informatie over de vulling en actualisering van het CBBS verstrekt. De arbeidskundig analisten van het Uwv houden het CBBS actueel door bij werkgevers regelmatig (her)onderzoek (werkplekonderzoek) te doen naar in het CBBS opgenomen of op te nemen functiebeschrijvingen. De arbeidskundig analisten gaan bij de functiebeschrijvingen uit van de minimale eisen die werkgevers in de praktijk stellen aan de personen die de functies gaan verrichten. Het gevolg van zulk (her)onderzoek is dat functies in het CBBS worden gehandhaafd of aangepast, verdwijnen of worden toegevoegd. Appellante heeft niet nader onderbouwd waarom zij, gegeven deze informatie, de vulling van het CBBS niet afdoende acht.
4.5.
De beroepsgronden over de controleerbaarheid en inzichtelijkheid van het CBBS, de functieduiding door de arbeidsdeskundige en over het gebrek aan equality of arms slagen ook niet. Daarvoor is het volgende van betekenis.
4.5.1.
In geschillen over de toepassing van arbeidsongeschiktheidswetten heeft de Raad herhaaldelijk onderkend dat een belanghebbende werkgever niet veel anders kan dan trachten aannemelijk te maken dat het onderzoek van het Uwv onvoldoende is geweest of dat de door het Uwv gegeven motivering de beslissing niet kan dragen, waardoor de werkgever niet op geheel gelijke voet als een werknemer en het Uwv aan het geding kan deelnemen. De Raad heeft eveneens eerder overwogen (zie onder meer de uitspraken van 20 juli 2001, ECLI:NL:CRVB:2001:AB2857, en van 21 november 2002, ECLI:NL:CRVB:2002:AF5675) dat dit de werkgever niet in een wezenlijk nadeliger positie brengt ten opzichte van de andere partijen als bedoeld in de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, zodat van een schending van de artikelen 6 en 13 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) geen sprake is. Wel is het zo dat de aard van de betrokken belangen meebrengt dat het Uwv het besluit over die arbeidsongeschiktheid zorgvuldig, goed onderbouwd en inzichtelijk moet motiveren (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 6 november 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4292).
4.5.2.
Volgens vaste rechtspraak van de Raad (onder meer de uitspraken van 7 april 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1407, 10 januari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:183, 13 februari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:606, 15 mei 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:1737, 2 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3031 en 16 december 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3180) is het CBBS in beginsel rechtens aanvaardbaar te achten als ondersteunend systeem en ondersteunende methode bij de beoordeling of, en zo ja in welke mate, iemand arbeidsongeschikt is te achten in de zin van de arbeidsongeschiktheidswetten. In deze rechtspraak ligt tevens besloten dat de omstandigheid dat het Uwv middels het CBBS beschikt over gegevens die voor de betrokkene niet alle kenbaar zijn geen strijd oplevert met het uit artikel 6, eerste lid, van het EVRM voortvloeiende vereiste van equality of arms en met het beginsel van fair play.
4.5.3.
In wat appellante in hoger beroep naar voren heeft gebracht, wordt geen aanleiding gezien om daarover anders te oordelen. Uit de in 4.4 weergegeven algemene informatie die het Uwv heeft verstrekt, blijkt afdoende hoe het functiebestand in het CBBS wordt gevuld en geactualiseerd. Daarnaast heeft het Uwv toegelicht hoe de selectie van functies door de arbeidsdeskundige in individuele gevallen verloopt. Het CBBS presenteert de arbeidsdeskundige aan de hand van de ingevoerde FML en arbeidskundige gegevens bij de automatische voorselectie potentieel geschikte functies. Evident ongeschikte functies worden niet aan de arbeidsdeskundige gepresenteerd. Dat kan zijn omdat de door de verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid evident wordt overschreden, maar ook vanwege het opleidingsniveau of het arbeidspatroon. De gegevens over de in de automatische voorselectie geselecteerde en verworpen functies worden weergegeven op de zogenoemde recapitulatie voorselectie. De arbeidsdeskundige beoordeelt vervolgens aan de hand van een arbeidskundig persoonsprofiel of de hem gepresenteerde potentieel geschikte functies daadwerkelijk voor de betrokkene geschikt zijn. Potentieel geschikte functies waarin de belastbaarheid van de betrokkene slechts ten dele wordt overschreden worden de arbeidsdeskundige gepresenteerd met een signalering. Wanneer de arbeidsdeskundige in een specifieke situatie onvoldoende kan beoordelen of een functie gelet op de functiebelasting geschikt is, kan hij te rade gaan bij de arbeidskundig analist. Over de vraag of de functie passend is met het oog op de medische beperkingen van de betrokkene kan de arbeidsdeskundige overleggen met de verzekeringsarts. De beoordeling legt de arbeidsdeskundige neer in het Resultaat functiebeoordeling met daarin onder andere de functiebeschrijving, functiebelastingen en eventuele signaleringen, en in een arbeidskundig rapport.
4.5.4.
Gelet op deze door het Uwv gegeven informatie en de toelichting over de vulling van het CBBS en de selectie van functies kan niet worden gezegd dat sprake is van besluitvorming die als gevolg van niet kenbare keuzes, gegevens en aannames onvoldoende inzichtelijk en controleerbaar is. Dat geldt ook voor de functies die bij de automatische voorselectie of bij de beoordeling daarna door de arbeidsdeskundige zijn verworpen. Wanneer een betrokkene gemotiveerd in twijfel trekt of functies terecht niet zijn geselecteerd, zal de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dit moeten onderbouwen aan de hand van de toegepaste verwerpingscriteria. Appellante is aan de hand van de gedingstukken voldoende in de gelegenheid gesteld de arbeidskundige grondslag van de besluitvorming van het Uwv te controleren en aan te vechten. Onder verwijzing naar de in 4.5.2 genoemde uitspraken is daarom ook in dit geding geen sprake van strijd met het vereiste van equality of arms.
4.6.
Er is voorts geen aanleiding om de conclusie van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep dat voor ex-werkneemster onvoldoende passende functies zijn te duiden voor onjuist of onvoldoende gemotiveerd te houden. In hoger beroep is gemotiveerd gereageerd op de beroepsgronden van appellante, waarbij is verwezen naar de in de bezwaarfase opgestelde arbeidsmogelijkhedenlijst, recapitulatie voorselectie en notities functiebelasting. Hiermee is inzichtelijk gemaakt op welke wijze de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep het CBBS heeft geraadpleegd. Na de automatische voorselectie resteerden potentieel geschikte functies verdeeld over 35 SBC-codes. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 9 november 2022 nader toegelicht waarom geen van deze functies voor ex-werkneemster geschikt kan worden geacht. De functies zijn verworpen vanwege overschrijding van de belastbaarheid, de maximale arbeidsduur van ex-werkneemster dan wel omdat exwerkneemster niet aan de functie-eisen of vereiste opleidingsrichting voldoet ofwel niet over de vereiste ervaring of een rijbewijs beschikt. Appellante wordt niet gevolgd in haar standpunt dat de ten tijde van de WIA-beoordeling geduide functies van archiefmedewerker, telefonisch verkoper (outbound), administratief ondersteunend medewerker, telefonist (centrale) / medewerker callcenter (inbound) en assemblagemedewerker reeds bij de EZWb voor ex-werkneemster geschikt zijn. Het standpunt van appellante berust namelijk in feite op een door haar aangebrachte wijziging van de functiebelasting in deze functies. Appellante is daarmee niet uitgegaan van dezelfde functies als het Uwv. De conclusie van het Uwv dat voor ex-werkneemster onvoldoende functies te duiden waren, wordt dus gevolgd.
4.7.
Wat is overwogen in 4.1 tot en met 4.6 leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt als voorzitter en W.J.A.M. van Brussel en C. Karman als leden, in tegenwoordigheid van A.M.M. Chevalier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2023.
(getekend) E. Dijt
De griffier is verhinderd te ondertekenen.