Uitspraak
12 november 2015, 14/3806 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade.
OVERWEGINGEN
BESLISSING
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan op het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om hem geen WAO-uitkering toe te kennen. Appellant had zich op 15 december 2003 ziek gemeld en was op 5 maart 2004 hersteld verklaard. Later, op 21 november 2009, vroeg hij een WIA-uitkering aan, maar deze werd afgewezen omdat hij niet aan de vereiste wachttijd van 104 weken had voldaan. Appellant stelde dat hij per 5 maart 2004 arbeidsongeschikt was gebleven, maar het Uwv oordeelde dat hij de wachttijd van 52 weken voor de WAO niet had vervuld. De rechtbank bevestigde dit oordeel, waarna appellant in hoger beroep ging.
De Raad oordeelde dat de aanvraag van appellant van 14 juni 2013 als laattijdig moest worden beschouwd en dat het risico van het niet kunnen vaststellen van de medische situatie bij hem lag. De verzekeringsarts had geconcludeerd dat er geen nieuwe feiten waren die de hersteldverklaring van 5 maart 2004 in twijfel trokken. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank dat het Uwv terecht had geweigerd appellant in aanmerking te brengen voor een WAO-uitkering, omdat hij de wachttijd niet had doorlopen. Het verzoek om schadevergoeding werd eveneens afgewezen.