ECLI:NL:CRVB:2021:551
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen weigering ZW- en WAO-uitkering wegens niet voltooien wachttijd en medische grondslag
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) die zijn aanvragen voor een Ziektewet (ZW) en een Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) uitkering hebben afgewezen. Appellant heeft zich ziekgemeld met beenklachten en psychische klachten, maar het Uwv heeft geconcludeerd dat hij op de relevante data geschikt was voor zijn laatst verrichte werk. De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraken van de rechtbank Amsterdam bevestigd, waarin werd geoordeeld dat appellant niet voldeed aan de vereisten voor het verkrijgen van een ZW-uitkering, omdat hij de wachttijd van 52 weken niet had doorlopen. De Raad heeft overwogen dat appellant niet voldoende medische onderbouwing heeft geleverd voor zijn stelling dat hij op de datum van ziekmelding arbeidsongeschikt was. De rapporten van de ingeschakelde deskundigen boden onvoldoende bewijs om de eerdere conclusies van het Uwv te weerleggen. De Raad heeft geoordeeld dat het Uwv terecht heeft geweigerd om appellant een ZW-uitkering toe te kennen en dat hij ook niet in aanmerking komt voor een WAO-uitkering, omdat hij niet aan de vereiste wachttijd heeft voldaan. De uitspraak is gedaan op 12 maart 2021.