ECLI:NL:CRVB:2021:1720

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 juli 2021
Publicatiedatum
15 juli 2021
Zaaknummer
20/424 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA-uitkering en bewijsrisico bij laattijdige aanvraag

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 juli 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van een WIA-uitkering aan een betrokkene die zich ziek meldde op 4 augustus 2008. De Raad oordeelde dat het bewijsrisico voor het vaststellen van de arbeidsongeschiktheid bij de betrokkene ligt, vooral gezien het tijdsverloop en het ontbreken van medische gegevens uit de jaren 2009 en 2010. Het Uwv had eerder geweigerd om de WIA-uitkering toe te kennen, omdat niet kon worden vastgesteld of de betrokkene gedurende 104 weken arbeidsongeschikt was. De rechtbank had in eerste instantie de beslissing van het Uwv vernietigd, maar de Centrale Raad van Beroep heeft deze uitspraak herroepen. De Raad concludeerde dat de omstandigheden die de rechtbank had genoemd, niet voldoende waren om het bewijsrisico bij het Uwv te leggen. De Raad heeft het beroep van de betrokkene ongegrond verklaard en de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd.

Uitspraak

20 424 WIA

Datum uitspraak: 14 juli 2021
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 13 december 2019, 19/2507 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)

PROCESVERLOOP

Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. S. Ouald Chaib, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Betrokkene heeft nog een aanvullend verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juni 2021. Het Uwv heeft zich via videobellen laten vertegenwoordigen door F. Eijmael. Betrokkene is verschenen, vergezeld door zijn begeleider T. Cinibulak en bijgestaan door mr. Ouald Chaib. Als tolk is verschenen E. Battaloglu.

OVERWEGINGEN

1.1.
Op 16 maart 2018 heeft betrokkene aan het Uwv een brief gestuurd, met daarbij gevoegd een door Arboned opgestelde probleemanalyse en een advies van 20 augustus 2008. Daaruit blijkt van een ziekmelding van betrokkene op 4 augustus 2008 bij werkgever [werkgever 1]. Betrokkene heeft in zijn brief gesteld dat hij al die jaren ten onrechte in de bijstand zit en nu op advies van de bijstandsconsulent een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aanvraagt. Op 8 mei 2018 heeft betrokkene daartoe een formulier ‘Aanvraag WIA-uitkering’ ingediend, waarin hij als eerste ziektedag 6 september 2008 heeft vermeld.
1.2.
Een verzekeringsarts van het Uwv heeft betrokkene op het spreekuur gezien, een anamnese afgenomen en kennis genomen van de ontvangen informatie van de huisarts en betrokkene per 4 september 2010 belastbaar geacht volgens een op 21 augustus 2018 opgestelde Functionele mogelijkhedenlijst (FML). Een arbeidsdeskundige heeft functies geselecteerd waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene per 4 september 2010 is vastgesteld op 29,19%. Bij besluit van 3 september 2018 heeft het Uwv geweigerd om aan betrokkene met ingang van 4 september 2010 een WIA-uitkering toe te kennen.
1.3.
Het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 3 september 2018 heeft het Uwv bij besluit van 25 maart 2019 (bestreden besluit) met wijziging van de motivering ongegrond verklaard. In navolging van de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft het Uwv zich op het standpunt gesteld dat niet is vast te stellen of betrokkene in de periode van 2008 tot 2010 doorlopend arbeidsongeschikt is geweest. Uit de medische informatie blijkt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep wel duidelijk dat betrokkene in 2008 is uitgevallen met forse psychische klachten en dat er in 2018 weer evidente psychische problematiek speelt. Omdat gegevens uit 2009 en 2010 ontbreken, is onduidelijk hoe het beloop na de uitval in 2008 is geweest. Het gegeven dat betrokkene in 2009 nog heeft gewerkt, wijst er in ieder geval op dat zijn situatie toen weer is verbeterd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit te nemen. De rechtbank heeft vooropgesteld dat de omstandigheid dat door tijdsverloop de medische situatie niet meer verantwoord is vast te stellen naar vaste rechtspraak voor risico blijft van degene die een late aanvraag doet. In het geval van betrokkene acht de rechtbank het echter onredelijk om het ontbreken van medische informatie over de periode in geding voor rekening van betrokkene te laten komen. De rechtbank heeft daarbij de psychische en sociale omstandigheden waarin betrokkene destijds verkeerde van belang geacht, in combinatie met het feit dat de toenmalige werkgever van betrokkene heeft verzaakt hem bij het Uwv ziek te melden, waardoor het destijds niet tot een medische beoordeling door de artsen van het Uwv is gekomen. Gelet op de aard van de problematiek van betrokkene, in samenhang met zijn ongewijzigde slechte sociale positie, acht de rechtbank het niet onaannemelijk dat betrokkene gedurende de wachttijd van 104 weken onverminderd psychische problematiek heeft ondervonden en dus onafgebroken arbeidsongeschikt is geweest.
3.1.
Het Uwv heeft in hoger beroep (kort gezegd) aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er in het geval van betrokkene aanleiding is om af te wijken van de vaste rechtspraak over laattijdige aanvragen. Gelet op het ontbreken van medische stukken over de jaren 2009 en 2010 is niet aangetoond dat betrokkene vanaf 4 augustus 2008 gedurende een onafgebroken periode van 104 weken arbeidsongeschikt is geweest. Bovendien kan niet worden vastgesteld hoe de medische situatie van betrokkene na afloop van de 104 weken is geweest. Het feit dat betrokkene in 2009 werkzaamheden heeft verricht bij werkgever [werkgever 2] duidt niet op een onafgebroken arbeidsongeschiktheid gedurende 104 weken. Daarnaast is de rechtbank er ten onrechte van uitgegaan dat de werkgever betrokkene ziek had moeten melden. Dat hoeft niet als betrokkene zich tijdens het dienstverband hersteld heeft gemeld dan wel hersteld is verklaard. Dat betrokkene niet in staat zou zijn geweest om in 2010 een WIA-aanvraag te doen, strookt niet met het feit dat betrokkene in 2010 wel een bijstandsuitkering heeft aangevraagd bij de gemeente Apeldoorn en per 2 maart 2010 bij de gemeente Amsterdam.
3.2.
Betrokkene heeft de Raad verzocht om de aangevallen uitspraak te bevestigen. Uit de medische gegevens blijkt volgens hem evident dat hij gedurende 104 weken arbeidsongeschikt is geweest. In een brief van 26 maart 2018 heeft het Uwv dit ook bevestigd. Betrokkene heeft verder het oordeel van de rechtbank onderschreven dat er, gelet op zijn specifieke omstandigheden ten tijde in geding, aanleiding is het bewijsrisico bij zijn laattijdige aanvraag niet bij hem te leggen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Uit vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 6 december 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4200) volgt dat de omstandigheid dat door tijdsverloop de medische situatie niet meer met zekerheid is vast te stellen, voor risico blijft van degene die (alsnog) de aanvraag doet. Het Uwv wordt gevolgd in zijn standpunt dat de door de rechtbank genoemde omstandigheden er niet toe kunnen leiden dat het bewijsrisico niet langer bij betrokkene maar bij het Uwv komt te liggen. Het Uwv wordt ook gevolgd in zijn standpunt dat uit de voorhanden zijnde medische gegevens niet blijkt dat betrokkene na zijn ziekmelding van
4 augustus 2008 gedurende 104 weken doorlopend arbeidsongeschikt is gebleven. De bedrijfsarts van Arboned heeft betrokkene naar aanleiding van zijn uitval op 4 augustus 2008 enkele keren op zijn spreekuur gezien. Van contacten met de Arbodienst van de werkgever is na een uitnodiging voor het spreekuur van de bedrijfsarts op 17 december 2008 niet meer gebleken. Uit een brief van 24 november 2008 aan de huisarts blijkt dat de behandelend psychiater betrokkene op 10 september 2008 zag in zijn praktijk en dat de daaropvolgende behandeling gericht was op vermindering van stemmingsklachten, spanningsklachten en aanpassingsproblemen. De psychiater schrijft dat betrokkene door de voorgeschreven medicatie beter slaapt en hij zich rustiger voelt in zijn hoofd. Het contact is daarop afgesloten. Na augustus 2008 heeft betrokkene zijn huisarts pas weer bezocht in juli 2013 in verband met rugklachten. Eerst in april 2018 heeft betrokkene de huisarts weer bezocht in verband met psychische klachten en volgt een verwijzing naar de GGZ. Voorts blijkt uit de gegevens van het Uwv dat betrokkene op 5 september 2008 heeft hervat bij [werkgever 3] en daarnaast in de maanden oktober 2008 (4 dagen), maart 2009 (19 dagen), juni 2009 (8 dagen), juli 2009 (5 dagen) en augustus 2009 (15 dagen) als oproepkracht heeft gewerkt bij [werkgever 4]. Deze gegevens, in onderling verband bezien, bieden geen aanknopingspunten voor het oordeel van de rechtbank dat niet onaannemelijk is dat betrokkene na zijn ziekmelding van
4 augustus 2008 gedurende 104 weken arbeidsongeschikt is gebleven. Dat betrokkene de wachttijd heeft vervuld volgt ten slotte ook niet uit de brief van het Uwv van 26 maart 2018, waarin betrokkene wordt meegedeeld dat zijn recht op ZW-uitkering eindigt na 104 weken. Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat aan betrokkene over de periode 6 september 2008 tot en met 3 september 2010 geen ZW-uitkering is betaald.
4.2.
Gelet op 4.1 heeft de rechtbank het bestreden besluit ten onrechte vernietigd. Het hoger beroep van het Uwv slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit ongegrond verklaren.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door E. Dijt als voorzitter en E.J.J.M. Weyers en F.M. Rijnbeek als leden, in tegenwoordigheid van V.M. Candelaria als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2021.
(getekend) E. Dijt
(getekend) V.M. Candelaria