In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 19 juli 2022, geregistreerd onder de nummers 20/978 en 20/979, is het beroep van appellante, een vennootschap onder firma, tegen besluiten van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de Staat der Nederlanden (minister van Justitie en Veiligheid) aan de orde. De zaak betreft een last onder bestuursdwang en een last onder dwangsom die aan appellante zijn opgelegd vanwege overtredingen van de Wet dieren en het Besluit houders van dieren. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar de bezwaren zijn ongegrond verklaard. Tijdens de zitting heeft verweerder toegezegd de kosten voor professionele rechtsbijstand in bezwaar te vergoeden, waardoor appellante geen belang meer had bij een beoordeling van de beroepen. Het College heeft de beroepen dan ook niet-ontvankelijk verklaard.
Daarnaast heeft appellante verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Het College heeft vastgesteld dat de redelijke termijn is overschreden en heeft besloten dat appellante recht heeft op schadevergoeding. De schadevergoeding is vastgesteld op € 500,- per zaak, waarbij de overschrijding van de termijn zowel aan verweerder als aan het College is toe te rekenen. Het College heeft verweerder en de Staat der Nederlanden veroordeeld tot betaling van respectievelijk € 250,- en € 750,- aan appellante. Tevens is het betaalde griffierecht van € 708,- aan appellante vergoed.
De uitspraak benadrukt het belang van een tijdige behandeling van bestuursrechtelijke procedures en de gevolgen van overschrijding van de redelijke termijn voor de betrokken partijen. Het College heeft de proceskosten van appellante vastgesteld op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht en heeft verweerder en de Staat veroordeeld in deze kosten.