3.2.1In de eerste plaats stelt appellante dat zij nog steeds procesbelang heeft in de zaak waarin de aanvochten gewijzigde toelating nog niet is ingetrokken (Kohinor 700 WG; CBb). Procesbelang heeft zij ook in de gevallen waarin de toelating en de gewijzigde toelating inmiddels zijn ingetrokken. Die (gewijzigde) toelatingen hebben immers gevolgen gehad en hebben die nog steeds voor bijen en hommels en hun leefomgeving. Een aantal middelen op basis van imidacloprid en andere neonicotinoïden is nog steeds toegelaten. Dat daarbij inmiddels gebruik buitenshuis is verboden en restricties zijn opgelegd voor het gebruik in kassen doet daar niet aan af. Appellante stelt dat de toelatingen niet hadden mogen worden verleend en dat met de intrekkingen van de toelatingen niet aan haar bezwaren is tegemoetgekomen, omdat de toelatingen zijn ingetrokken op andere gronden dan die door appellante zijn aangevoerd. Uit de verschillende intrekkingsbesluiten blijkt ook niet wat de reden van de toelatinghouders was voor hun intrekkingsverzoeken, terwijl zij op grond van artikel 45 van Verordening 1107/2009 verplicht zijn deze redenen te vermelden. Procesbelang ontleent zij bovendien tevens, zo stelt appellante, aan de omstandigheid dat zij belang houdt bij de beoordeling of de verschillende intrekkingsbesluiten voldoen aan Verordening 485/2013. Zij is immers inmiddels als procespartij toegelaten in een door Bayer aanhangig gemaakte en thans bij het Hof van Justitie van de EU (verder onder meer: het Hof) in hoger beroep in behandeling zijnde procedure, waarin Bayer de vernietiging van die Verordening bepleit (zaak C-499-18P).
3.2.2Appellante stelt voorts nog procesbelang te hebben bij een inhoudelijke beoordeling van haar gronden, om te voorkomen dat de gebreken die aan de (gewijzigde) toelatingen kleven, zich in de toekomst weer voor zullen doen. Dit geldt niet alleen voor de inhoud van de besluiten, maar ook voor de totstandkomingsprocedure en moet onafhankelijk van de omstandigheden van de zaak die aanleiding hebben gegeven tot het ingestelde beroep beoordeeld worden. Daarbij heeft appellante verwezen naar, onder meer, de arresten van het Hof van 7 juni 2007 (ECLI:EU:C:2007:322; Wunenburger) en van 4 september 2018 (ECLI:EU:C:2018:660; ClientEarth). Appellante heeft in dat verband in haar brief van 7 november 2018 de volgende, door het College van een letteraanduiding voorziene, opsomming gegeven van standpunten die volgens haar, ondanks de intrekking van de toelating van Merit Turf, in toekomstige, vergelijkbare situaties nog steeds opgeld doen.
“dat de aanvrager onvoldoende gegevens heeft aangedragen, waaruit volgt dat er geen schadelijke effecten voor bijen en hommels worden aangetoond en de toelatingen ten onrechte zijn verleend
ten onrechte hebben de met monitoring aangetoonde aanhoudende grootschalige normoverschrijdingen voor imidacloprid in oppervlaktewater niet geleid tot intrekking van de toelatingen
ten onrechte zijn de effecten op wilde bijensoorten (anders dan op honingbijen en hommels) niet betrokken
het Ctgb beperkt zich ten onrechte tot de ingeschatte effecten van het betrokken middel maar gaat voorbij aan de totaaleffecten van alle middelen gebaseerd op dezelfde werkzame stof en andere middelen gebaseerd op andere neonicotinoïden. Aan de synergetische en cumulatieve effecten van de totaaleffecten van neonicotinoïden is daardoor voorbij gegaan;
ten onrechte zijn geen monitoringprogramma’s opgezet om de daadwerkelijke blootstelling van honingbijen aan de betrokken werkzame stoffen in gebieden die extensief door bijen voor foerageren worden gebruikt (Richtlijn 2010/2/EG bijlage 1, Deel A, Verordening 485/2013, Bijlage). De uitkomsten daarvan konden daarom niet worden betrokken. Om die reden mocht de toelating niet worden verleend.
ten onrechte is door het Ctgb gesteld dat de beperkende regels in verband met de risico’s voor eendagsvliegen een voldoende bescherming bieden voor de schadelijke effecten specifiek voor bijen en hommels
zeer kleine hoeveelheden neonicotinoïden in het milieu onaanvaardbare effecten op bijen en hommelkolonie. Vanuit het oogpunt van het voorzorgsbeginsel en de eigen verantwoordelijkheid van de nationale overheid in relatie tot het hier geldende specifieke gebruiksomstandigheden had het Ctgb een eigen toetsing moeten verrichten
ten onrechte zijn de jaarlijkse gebruiksgegevens niet gebruikt om een inschatting van de hoeveelheid imidacloprid en andere werkzame stoffen die in het milieu terecht kunnen komen. Deze hadden in de risicobeoordeling moeten worden betrokken
er is onvoldoende rekening gehouden met blootstelling van bijen via consumptie van verontreinigd water
het voorschrift gecontroleerde distributie is niet handhaafbaar en biedt onvoldoende (rechts)bescherming tegen schadelijke effecten van de middelen”
Daarbij heeft zij benadrukt dat zij een organisatie is zonder winstoogmerk die zich inzet voor milieubescherming en deelneemt aan het publieke debat over de schadelijke gevolgen van neonicotinoïden. Appellante stelt als niet gouvernementele organisatie een legitiem belang te hebben om een inhoudelijke uitspraak te krijgen, opdat de gestelde gebreken zich in de toekomst bij nieuwe of te wijzigen toelatingen niet meer zullen voordoen. Het is waarschijnlijk dat zij in de toekomst opnieuw beroep zal instellen tegen nieuwe of gewijzigde toelatingen van middelen met neonicotinoïden en bovendien zijn er op dit moment nog beroepen van haar aanhangig in soortgelijke zaken.