ECLI:NL:CBB:2024:626

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
10 september 2024
Publicatiedatum
4 september 2024
Zaaknummer
23/237 en 23/1446
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroepen tegen bestuursdwang opgelegd aan stichting voor overtredingen van het Besluit houders van dieren

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 10 september 2024, zijn de beroepen van een stichting tegen twee besluiten van de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur niet-ontvankelijk verklaard. De stichting had beroep ingesteld tegen een last onder bestuursdwang die was opgelegd ter beëindiging van overtredingen van het Besluit houders van dieren (Bhd) met betrekking tot de verzorging van door de stichting gehouden dieren, waaronder schapen, varkens en runderen. De minister had in eerdere besluiten de bezwaren van de stichting ongegrond verklaard.

De stichting had in de beroepsfase aangevoerd dat zij belang had bij een inhoudelijke beoordeling van de last, omdat dit van invloed kon zijn op toekomstige herstelsancties. Het College oordeelde echter dat het enkele feit dat in de toekomst nieuwe herstelsancties kunnen worden opgelegd, niet voldoende is om procesbelang aan te nemen. De looptijd van de last onder bestuursdwang was inmiddels verstreken, en de stichting had geen schade aangetoond die voortvloeide uit de opgelegde last.

Daarnaast werd vastgesteld dat de stichting het griffierecht niet tijdig had betaald, wat leidde tot niet-ontvankelijkheid van het beroep. Ondanks meerdere herinneringen had de stichting verzuimd om het griffierecht te voldoen, en het College oordeelde dat dit verzuim niet verschoonbaar was. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige betaling van griffierechten in bestuursrechtelijke procedures en de gevolgen van het ontbreken van procesbelang.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummers: 23/237 en 23/1446

uitspraak van de meervoudige kamer van 10 september 2024 in de zaken tussen

[Stichting] , te [plaats] (stichting)

(gemachtigde: mr. J.L. Baar)
en

de minister van Landbouw, Visserij, Voedselzekerheid en Natuur

(gemachtigden: mr. P.M.M. van Bennekom en mr. A.F.D. Weken)

Procesverloop

Zaak 23/237
Met het besluit van 11 augustus 2022 heeft de minister aan de stichting een last onder bestuursdwang opgelegd ter beëindiging van overtredingen van het Besluit houders van dieren (Bhd) en ter voorkoming van herhaling ten aanzien van door de stichting gehouden schapen, varkens en runderen.
Met het besluit van 16 december 2022 (bestreden besluit I) heeft de minister het bezwaar van de stichting, gedateerd op 21 september 2022, tegen de last onder bestuursdwang ongegrond verklaard.
Zaak 23/1446
Met het besluit van 23 maart 2023 heeft de minister aan de stichting een last onder bestuursdwang opgelegd ter beëindiging van overtredingen van het Bhd en ter voorkoming van herhaling ten aanzien van door de stichting gehouden varkens.
Met het besluit van 6 juli 2023 (bestreden besluit II) heeft de minister het bezwaar van de stichting tegen de last onder bestuursdwang ongegrond verklaard.
Beroepsfase
De stichting heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
De minister heeft verweerschriften ingediend.
De zitting was op 22 augustus 2024. Namens de stichting hebben aan de zitting deelgenomen [naam 1] en de gemachtigde van de stichting. Namens de minister hebben [naam 2] , [naam 3] , [naam 4] en de gemachtigden van de minister aan de zitting deelgenomen.

Overwegingen

Inleiding
1 De stichting houdt runderen, varkens en schapen van bijzondere rassen. In de afgelopen jaren hebben toezichthouders van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) regelmatig geconstateerd dat de stichting het Bhd overtreden heeft. Naar aanleiding daarvan zijn er al meerdere bestuursrechtelijke herstelsancties opgelegd en is de stichting ook strafrechtelijk vervolgd. Deze uitspraak gaat over twee lasten onder bestuursdwang die door de minister aan de stichting zijn opgelegd.
Zaak 23/237
2.1
Op 28 januari 2022 hebben twee toezichthouders van de NVWA een controle uitgevoerd naar de gezondheid en het welzijn van de door de stichting gehouden dieren. De bevindingen van deze controles zijn door de toezichthouders neergelegd in een rapport van bevindingen van 29 april 2022 (rapport van bevindingen). Uit het rapport van bevindingen blijkt dat volgens de toezichthouders sprake is van overtredingen van artikel 1.6, derde lid, en artikel 1.7, aanhef en onder c, in samenhang met artikel 2.4, vijfde lid, van het Bhd. Zij troffen een varken en meerdere schapen in slechte gezondheidsconditie aan. Voor deze zieke dieren had de stichting volgens de toezichthouders niet tijdig een dierenarts ingeschakeld. Ook troffen de toezichthouders runderen aan op een perceel dat was afgezet met schapennetten. Volgens de toezichthouders zijn schapennetten niet geschikt als omheining voor runderen, omdat ze er gemakkelijk doorheen kunnen breken, met alle gezondheidsrisico’s van dien.
2.2
Naar aanleiding van deze constateringen heeft de minister aan de stichting op 11 augustus 2022 een last onder bestuursdwang ter opheffing van de overtredingen en ter voorkoming van herhaling opgelegd. Deze last had een geldigheidsduur van een jaar.
Zaak 23/1446
3.1
Op 12 en 20 december 2022 en 3 januari 2023 hebben toezichthouders van de NVWA een controle uitgevoerd naar de gezondheid en het welzijn van de door de stichting gehouden dieren. De bevindingen van deze controles zijn door de toezichthouders neergelegd in een rapport van bevindingen van 12 januari 2023 (rapport van bevindingen). Uit het rapport van bevindingen blijkt dat volgens de toezichthouders sprake is van overtredingen van artikel 2.5, zevende lid, van het Bhd. In de hokken waar de stichting varkens hield, werd gebruikgemaakt van losse emmers en kuipen als drinkwatervoorziening. Tijdens de controles waren meerdere drinkbakken omgestoten en leeg. Volgens de toezichthouders leidt het gebruikmaken van losse emmers en kuipen ertoe dat het drinkwater gemakkelijk verontreinigd raakt. Ook leidt een tekort aan drinkwater tot rivaliteit tussen de dieren.
3.2
Naar aanleiding van deze constateringen heeft de minister aan de stichting op 23 maart 2023 een last onder bestuursdwang ter opheffing van de overtredingen en ter voorkoming van herhaling opgelegd. Deze last had een geldigheidsduur van een jaar.
Oordeel van het College
Zaak 23/237
4.1
Het College beoordeelt ambtshalve eerst of de stichting belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep (procesbelang). Als het procesbelang ontbreekt, is het beroep niet-ontvankelijk. Dat is naar het oordeel van het College hier het geval. Hieronder legt het College uit waarom.
4.2
Voor het antwoord op de vraag of er (nog) procesbelang bestaat, is van belang wat de stichting met haar beroep nastreeft. Het doel dat zij hiermee wil bereiken, moet zij ook daadwerkelijk kunnen bereiken en dat resultaat moet voor haar feitelijke betekenis hebben en niet alleen een hypothetische. Een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van procesbelang. Daarbij geldt dat in beginsel geen procesbelang kan zijn gelegen in de beoordeling van een al verstreken periode of een inmiddels ingetrokken of vervallen besluit, tenzij sprake is van een onderbouwd verzoek om schadevergoeding of als een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn bij toekomstige (terugkerende) besluiten (zie bijvoorbeeld de uitspraken van het College van 17 januari 2023, ECLI:NL:CBB:2023:30, 19 juli 2022, ECLI:NL:CBB:2022:415 onder 3.1 en 23 maart 2021, ECLI:NL:CBB:2021:304 onder 8.1.3).
4.3
Het College stelt vast dat de looptijd van de last onder bestuursdwang (een jaar) inmiddels is verstreken, zonder dat de minister bestuursdwang heeft toegepast. De last is dus uitgewerkt. Op de zitting heeft de stichting aangevoerd dat zij belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van de last, omdat dit oordeel van belang kan zijn voor het opleggen van toekomstige herstelsancties en omdat iedere last ertoe bijdraagt dat zij onder verscherpt toezicht van de NVWA komt te staan. Het College oordeelt dat het enkele feit dat in de toekomst nieuwe herstelsancties kunnen worden opgelegd, niet maakt dat de stichting belang heeft bij een inhoudelijk oordeel over de last die hier voorligt. Tegen die eventuele nieuwe herstelsancties staat bezwaar en beroep open. Verder is het verscherpte toezicht waaronder de stichting is geplaatst niet afhankelijk van de rechtmatigheid van de onderhavige last, gezien het grote aantal sancties dat aan haar is opgelegd. Tot slot is van belang dat de stichting niet heeft gesteld dat zij schade heeft geleden ten gevolge van de last onder bestuursdwang. Bij deze stand van zaken is het College van oordeel dat de stichting geen procesbelang heeft bij een beoordeling van het beroep tegen het bestreden besluit I.
Zaak 23/1446
5.1
Ook ten aanzien van dit beroep beoordeelt het College eerst ambtshalve of het beroep ontvankelijk is. Op grond van artikel 8:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt van de indiener van een beroepschrift griffierecht geheven. Het vijfde lid van dat artikel bepaalt dat het griffierecht binnen vier weken na verzending van de mededeling van de griffier moet zijn bijgeschreven op de rekening van het gerecht. Wordt het griffierecht niet tijdig betaald, dan is het beroep op grond van artikel 8:41, zesde lid, van de Awb
niet-ontvankelijk, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het beroepschrift in verzuim is geweest.
5.2
De griffier heeft op 12 juli 2023, 2 december 2023 en 12 juli 2024 per aangetekende post nota’s verzonden aan de stichting met de mededeling dat zij met betrekking tot zaak 23/1446 griffierecht verschuldigd is. Daarbij is ook meegedeeld dat het niet of niet tijdig betalen van de nota’s tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep leidt. Naar aanleiding van deze nota’s heeft de stichting het griffierecht niet betaald. Pas nadat de griffier op 31 juli 2024 schriftelijk aan de stichting heeft laten weten dat het beroep in deze zaak op de zitting van 22 augustus 2024 niet inhoudelijk zal worden behandeld, heeft de stichting het griffierecht alsnog voldaan. Op het verzoek van het College om aan te geven in hoeverre dat verzuim verschoonbaar is, heeft de stichting laten weten dat zij de nota heeft verward met een nota in een andere zaak en daarom dacht dat zij al betaald had.
5.3
Het College oordeelt dat de niet-tijdige betaling van het griffierecht een verzuim is dat in dit geval niet verschoonbaar is. De stichting heeft vanaf 12 juli 2023 de tijd gehad om het griffierecht te voldoen, maar heeft daar geen gehoor aan gegeven, ondanks dat zij nadien nog twee keer is herinnerd aan die verplichting. Dat zij ondanks twee herinneringen in de veronderstelling was dat het griffierecht al was betaald, komt (wat daar verder ook van zij) voor haar risico. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.
Conclusie
6 De beroepen zijn niet-ontvankelijk. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

Het College verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Smorenburg, mr. C.T. Aalbers en mr. M.J. Jacobs, in aanwezigheid van mr. T.D. Geldof, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 september 2024.
w.g. M.M. Smorenburg w.g. T.D. Geldof