ECLI:NL:CBB:2024:312

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
30 april 2024
Publicatiedatum
25 april 2024
Zaaknummer
21/1055
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid beroep tegen last onder dwangsom wegens verstrijken looptijd zonder verbeurde dwangsommen

In deze zaak, behandeld door het College van Beroep voor het bedrijfsleven, gaat het om een beroep van [naam 1] en [naam 2] tegen een last onder dwangsom die hen door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit was opgelegd. De last was opgelegd naar aanleiding van een controle door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) op 29 september 2020, waarbij overtredingen van het Besluit houders van dieren (Bhd) werden vastgesteld. De minister had hen opgedragen om maatregelen te nemen om de overtredingen ongedaan te maken, met een dreiging van dwangsommen indien deze maatregelen niet tijdig zouden worden uitgevoerd.

Echter, op de zitting van 7 februari 2024, werd vastgesteld dat de looptijd van de last inmiddels was verstreken zonder dat er dwangsommen waren verbeurd. Het College oordeelde dat [naam 1] en [naam 2] geen procesbelang meer hadden bij een inhoudelijke beoordeling van hun beroep, aangezien de last was uitgewerkt en er geen schadevergoeding was gevraagd. De appellanten stelden dat er een strafrechtelijke vervolging liep die verband hield met de zaak, maar het College oordeelde dat dit niet relevant was voor de beoordeling van het beroep.

Uiteindelijk verklaarde het College het beroep niet-ontvankelijk, wat betekent dat er geen inhoudelijke beoordeling van de zaak plaatsvond. De uitspraak werd gedaan op 30 april 2024 door de meervoudige kamer van het College, met de griffier aanwezig.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 21/1055

uitspraak van de meervoudige kamer van 30 april 2024 in de zaak tussen:

[naam 1] en [naam 2] , te [plaats]

en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

(gemachtigde: mr. P.M.M. van Bennekom)

Procesverloop

Met het besluit van 6 januari 2021 (dwangsombesluit) heeft de minister [naam 1] en [naam 2] een last onder dwangsom opgelegd vanwege overtreding van het Besluit houders van dieren (Bhd).
Met het besluit van 17 augustus 2021 (bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van [naam 1] en [naam 2] ongegrond verklaard.
[naam 1] en [naam 2] hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
[naam 1] en [naam 2] hebben nadere stukken ingezonden.
De zitting was op 7 februari 2024. Aan de zitting hebben deelgenomen [naam 2] en de gemachtigde van de minister bijgestaan door [naam 3] , [naam 4] en [naam 5] .

Overwegingen

Feiten en omstandigheden.
1.1
[naam 1] en [naam 2] houden onder andere schapen, paarden en een pony. Toezichthouders van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) hebben op 29 september 2020 een controle uitgevoerd bij [naam 1] en [naam 2] . Naar aanleiding hiervan hebben zij op 12 november 2020 een rapport van bevindingen opgemaakt. Daarin staat - voor zover hier van belang - het volgende:
Weiland 1
Wij, toezichthouders […], zagen circa 15 schapen, 11 paarden en één pony gehouden in het weiland naast stal 1 (ten zuidoosten van deze stal).
Wij zagen een metalen hek plat in dit perceel liggen. Wij zagen dat minstens één paard tijdens de inspectie op dit hek ging staan. We zagen dat de dieren in dit perceel zich aan dit hek zouden kunnen bezeren. We zagen daarnaast nog een scheefstaand houten hek in dit perceel. We zagen dat ook hieraan de dieren in dit perceel zich zouden kunnen bezeren.
Wij zagen dat dieren, die niet in een gebouw werden gehouden, geen bescherming werd geboden tegen gezondheidsrisico's. […] .”
1.2
Op basis van dit rapport van bevindingen heeft de minister met het dwangsombesluit aan [naam 1] en [naam 2] een last onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van artikel 1.6, derde lid, van het Bhd. In deze bepaling staat dat een dier, indien het niet in een gebouw wordt gehouden, bescherming wordt geboden tegen slechte weersomstandigheden, gezondheidsrisico’s en zo nodig roofdieren. De minister heeft [naam 1] en [naam 2] opgedragen de volgende maatregel te nemen ten einde de overtreding ongedaan te maken en herhaling van de overtreding te voorkomen:
“U moet ervoor zorgen dat een dier, indien het niet in een gebouw wordt gehouden, bescherming wordt geboden tegen gezondheidsrisico’s.”
Dit betekent volgens de minister onder andere dat zij ervoor moeten zorgen dat er geen materialen op het weiland zijn waaraan de dieren, die hierop worden gehouden, zich kunnen bezeren en/ of verwonden. [naam 1] en [naam 2] moeten de maatregel uiterlijk binnen één dag, na dagtekening van de last, nemen. Wanneer zij de last niet (tijdig) uitvoeren of de overtreding opnieuw begaan, verbeuren zij een dwangsom van € 1.500,- per controle, tot een maximum van € 4.500,-. Volgens de minister betekent dit dat [naam 1] en [naam 2] binnen de termijn van één jaar drie keer een dwangsom van € 1.500,- kunnen verbeuren.
1.3
Met het bestreden besluit heeft de minister het bezwaar van [naam 1] en [naam 2] ongegrond verklaard.
Is het beroep ontvankelijk?
2.1
Het College beoordeelt ambtshalve eerst of [naam 1] en [naam 2] belang hebben bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep (procesbelang). Indien het procesbelang ontbreekt, is het beroep niet-ontvankelijk. Dat is naar het oordeel van het College hier het geval. Hieronder legt het College uit waarom.
2.2
[naam 1] en [naam 2] hebben in reactie op een vraag van het College wat zij met het beroep tegen de last willen bereiken en waarin hun procesbelang is gelegen, naar voren gebracht dat de bevindingen van de controleurs niet deugen en dat zij er belang bij hebben dat het beroep in stand blijft. Hoewel er geen dwangsommen zijn verbeurd, loopt er volgens [naam 1] en [naam 2] wel een strafrechtelijke vervolging voor een aantal gestelde feiten. De zaak ligt nu bij het gerechtshof voor hoger beroep. Hun eigen dierenarts is in deze zaak als getuige gehoord en tot hele andere beoordelingen gekomen dan de controleurs van de NVWA. Er wordt bezien of de controleurs van de NVWA als getuigen gehoord moeten worden. Het is volgens [naam 1] en [naam 2] noodzakelijk dat het College zich terughoudend of zelfs afwachtend opstelt en eerst de behandeling van de strafzaak en het vonnis in hoger beroep afwacht om het beroep in deze zaak juist te kunnen beoordelen. Het vonnis in de strafzaak zal volgens [naam 1] en [naam 2] veel duidelijkheid gaan verschaffen over de rol die de controleurs hebben gespeeld en met name over hun kennis van zaken en de juistheid van controleren.
2.3
Volgens de minister hebben [naam 1] en [naam 2] geen procesbelang bij beoordeling van het beroep. De looptijd van de last is inmiddels verstreken en [naam 1] en [naam 2] hebben geen dwangsom(men) verbeurd. Ook verzoeken zij niet om vergoeding van geleden schade ten gevolge van de last onder dwangsom en is een inhoudelijk oordeel over de rechtmatigheid van de last onder dwangsom niet van belang bij (toekomstige) andere besluiten.
2.4
Voor de vraag of er (nog) procesbelang bestaat, is van belang wat [naam 1] en [naam 2] met hun beroep nastreven. Het doel dat zij hiermee willen bereiken, moeten zij ook daadwerkelijk kunnen bereiken en dat resultaat moet voor hen feitelijke betekenis hebben en niet alleen een hypothetische. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van procesbelang. Daarbij geldt dat in beginsel geen procesbelang kan zijn gelegen in de beoordeling van een reeds verstreken periode of een inmiddels ingetrokken of vervallen besluit, tenzij sprake is van een onderbouwd verzoek om schadevergoeding dan wel indien een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn bij toekomstige (terugkerende) besluiten (Zie bijvoorbeeld de uitspraken van het College van 17 januari 2023, ECLI:NL:CBB:2023:30, 19 juli 2022, ECLI:NL:CBB:2022:415 onder 3.1 en 23 maart 2021, ECLI:NL:CBB:2021:304 onder 8.1.3).
2.5
Het College stelt vast dat de looptijd van de last onder dwangsom (één jaar) inmiddels is verstreken, zonder dat [naam 1] en [naam 2] dwangsommen hebben verbeurd. De last is dus uitgewerkt. Dit wordt niet anders door de uitkomst van het door [naam 1] en [naam 2] genoemde hoger beroep in hun strafzaak. Het College ziet dan ook geen aanleiding voor inwilliging van hun verzoek om eerst de uitspraak in de strafzaak af te wachten voordat het onderhavige beroep wordt beoordeeld. Overigens hebben [naam 1] en [naam 2] niet met stukken onderbouwd dat de strafzaak gaat over dezelfde overtreding als die welke aan de orde is in het dwangsombesluit. Tot slot is van belang dat [naam 1] en [naam 2] niet hebben gesteld dat zij schade hebben geleden ten gevolge van de last onder dwangsom. Bij deze stand van zaken is het College van oordeel dat [naam 1] en [naam 2] geen procesbelang hebben bij een beoordeling van het beroep tegen het bestreden besluit.
Slotsom
3 Het beroep zal niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit betekent dat het College het beroep niet inhoudelijk beoordeelt.

Beslissing

Het College verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C. Stuldreher, mr. T. Pavićević en mr. W.J.A.M. van Brussel, in aanwezigheid van mr. F.J.J. van West de Veer, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 april 2024.
w.g. S.C. Stuldreher w.g. F.J.J. van West de Veer