In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 13 april 2021, zaaknummer 19/1877, werd de toepassing van de knelgevallenregeling en de startersregeling onder de Meststoffenwet beoordeeld. Appellante, een maatschap die een bestaand melkveebedrijf exploiteert, had bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van haar fosfaatrecht door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De minister had het fosfaatrecht vastgesteld op basis van de dieraantallen op de peildatum van 2 juli 2015, waarbij een generieke korting van 8,3% was toegepast. Appellante stelde dat zij recht had op toepassing van de knelgevallenregeling vanwege diergezondheidsproblemen en op de startersregeling omdat zij een nieuwe stal had gebouwd. Het College oordeelde dat de knelgevallenregeling correct was toegepast en dat appellante niet voldeed aan de vereisten voor de startersregeling, aangezien zij een bestaand bedrijf had uitgebreid en niet als nieuw gestart bedrijf kon worden aangemerkt. Het College verwierp ook het betoog van appellante dat het fosfaatrechtenstelsel een individuele en buitensporige last op haar legde. Wel werd verweerder veroordeeld tot betaling van € 1.000,- aan appellante wegens immateriële schade door overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.