In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 6 oktober 2020, zaaknummer 19/229, werd de toekenning van fosfaatrechten aan appellante, een melkveehouder, beoordeeld. Appellante had geen fosfaatrechten gekregen voor jongvee dat zij had uitgeschaard. De centrale vraag was of de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit terecht had vastgesteld dat de feitelijke houder van de dieren op de peildatum 2 juli 2015, [naam 4], de fosfaatrechten had gekregen. Het College oordeelde dat de I&R-registratie leidend is en dat het niet om de eigendom, maar om het feitelijke houderschap gaat. De minister had het bezwaar van appellante tegen het primaire besluit ongegrond verklaard, en het College volgde deze redenering. Het College verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en stelde het fosfaatrecht van appellante vast op 3.134,4 kg. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.050,-. De uitspraak benadrukt de noodzaak van correcte registratie en de rol van feitelijk houderschap in de toekenning van fosfaatrechten.