201604228/1/A3 en 201605219/1/A3.
Datum uitspraak: 2 augustus 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op de hoger beroepen van:
de korpschef van politie,
appellant,
tegen de te onderscheiden uitspraken van de rechtbank Oost-Brabant van 28 april 2016 in zaken nrs. 15/6731 en 15/6732 en van 6 juli 2016 in zaak nr. 16/172 in de gedingen tussen:
[wederpartij], wonend te [woonplaats],
en
de korpschef.
Procesverloop
Bij afzonderlijke besluiten van 21 juli 2015 en 22 juli 2015 en bij besluit van 14 september 2015 heeft de korpschef de door [wederpartij] ingediende verzoeken op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) buiten behandeling gesteld.
Bij afzonderlijke besluiten van 3 december 2015 en bij besluit van 10 december 2015 heeft de korpschef de door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaren niet-ontvankelijk verklaard.
Bij uitspraak van 28 april 2016 en bij uitspraak van 6 juli 2016 heeft de rechtbank de door [wederpartij] daartegen ingestelde beroepen gegrond verklaard, de besluiten op bezwaar vernietigd en de besluiten van 21 juli 2015, 22 juli 2015 en 14 september 2015 herroepen. Deze uitspraken zijn aangehecht.
Tegen deze uitspraken heeft de korpschef hoger beroep ingesteld.
[wederpartij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaken gevoegd ter zitting behandeld op 6 maart 2017, waar de korpschef, vertegenwoordigd door mr. J.W.L. van Limbeek en mr. L.J. Hamstra, is verschenen. Zonder kennisgeving zijn [wederpartij], noch zijn gemachtigde verschenen.
Overwegingen
1. Bij brief van 15 juni 2015 heeft [wederpartij] aan de Nationale politie/Landelijke eenheid te Driebergen in het kader van de Wob verzocht om openbaarmaking van alle documenten die betrekking hebben op een bestuurlijke aangelegenheid, zijnde de beschikking met nummer 12738618. In dit Wob-verzoek staat verder:
"Onder het verzoek wordt in ieder geval en niet beperkt tot de voornoemde aangelegenheid begrepen:
- de voor- en achterzijde van de aankondiging van de beschikking dan wel mini-proces verbaal, een ambtsedig opgemaakt proces-verbaal of een daarop gelijkend document zoals het overzicht zaakgegevens Mulder;
- alle aktes en processen-verbaal van beëdiging, het besluit van aanstelling en de eventuele wijzigingsbesluiten van de betrokken opsporingsambtenaren;
- de akte van opsporingsbevoegdheid van de betrokken opsporingsambtenaren, de documenten die zien op scholing en bekwaamheid, een kopie identiteits- en legitimatiebewijs voor de uitgeoefende functie;
- andere documenten waarvan bekend is dat deze betrekking hebben op de genoemde bestuurlijke aangelegenheid, zoals foto’s of videomateriaal. Ik verneem graag spoedig van u."
In de aanhef van de brief staan de contactgegevens van [wederpartij], onder welke naam hij handelt en dat hij gemachtigde is.
Bij dit verzoek is een beschikking met vermeld zaaknummer gevoegd, waarbij een boete is opgelegd aan [bedrijf] te [plaats].
Bij brief van 15 juli 2015 heeft [wederpartij] de Nationale politie/Landelijke eenheid in gebreke gesteld.
Bij brief van 16 juni 2015 heeft [wederpartij] aan de Nationale politie/Landelijke eenheid een gelijkluidend verzoek gedaan, maar dan betreffende de beschikking met nummer 12752523. Bij deze brief is een beschikking met genoemd zaaknummer gevoegd, waarbij een boete is opgelegd aan [persoon A] te [plaats]. In de aanhef van de brief staan de contactgegevens van [wederpartij] en dat hij gemachtigde is.
Bij brief van 20 juli 2015 heeft [wederpartij] de Nationale politie/Landelijke eenheid in gebreke gesteld.
Bij brief van 27 juli 2015 heeft [wederpartij] aan de Nationale politie/Landelijke eenheid een gelijkluidend verzoek gedaan, maar dan betreffende de beschikking met nummer 12806057. Bij deze brief is een beschikking gevoegd, waarbij een boete is opgelegd aan [persoon B] te [plaats].
Bij brief van 30 augustus 2015 heeft [wederpartij] de Nationale politie/Landelijke eenheid in gebreke gesteld.
2. De korpschef heeft deze verzoeken bij de onder het procesverloop genoemde besluiten buiten behandeling gesteld en de bezwaren van [wederpartij] hiertegen bij de bij de rechtbank bestreden besluiten niet-ontvankelijk verklaard. Hieraan heeft de korpschef ten grondslag gelegd dat [wederpartij] samen met de door hem vanaf de bezwaarfase ingeschakelde [gemachtigde] misbruik van recht heeft gemaakt.
3. De korpschef betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het procesgedrag van [wederpartij] en zijn gemachtigde onvoldoende aanknopingspunten biedt voor het oordeel dat misbruik is gemaakt van een wettelijke bevoegdheid. Hij voert daartoe aan dat de Wob-verzoeken in deze zaken gelijkluidend zijn aan een veelvoud van Wob-verzoeken waarmee hij is geconfronteerd en die [wederpartij] als gemachtigde namens een derde in verband met een opgelegde of nog op te leggen verkeersboete heeft ingediend met het kennelijke doel de in het verzoek genoemde boetebeschikking in administratief beroep aan te vechten. In die zaken is misbruik van recht aangenomen en volgens de korpschef zijn de omstandigheden waaronder in die zaken misbruik van recht is aangenomen vergelijkbaar met de omstandigheden in deze zaken.
4. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van 8 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1585), laat artikel 3, derde lid, van de Wob, ingevolge welke bepaling de indiener van een Wob-verzoek geen belang bij zijn verzoek hoeft te stellen, onverlet dat de bevoegdheid tot het indienen van een Wob-verzoek met een bepaald doel is toegekend, namelijk dat in beginsel een ieder kennis kan nemen van overheidsinformatie. Nu misbruik van recht zich kan voordoen indien een bevoegdheid wordt aangewend voor een ander doel dan waarvoor zij is gegeven, kan het doel van een Wob-verzoek relevant zijn om te beoordelen of misbruik van recht heeft plaatsgevonden. 5. [wederpartij] voert op persoonlijke titel en als rechtsbijstandsverlener een groot aantal procedures betreffende verkeersboetes, informatieverzoeken met een beroep op de Wob en het niet tijdig nemen van besluiten. De Afdeling heeft in een groot aantal uitspraken (onder meer de uitspraken van 19 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4129, 27 mei 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1623, 5 augustus 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2446 en ECLI:NL:RVS:2015:2447, 27 januari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:157, 26 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1102, 8 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1585, 6 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1884 en ECLI:NL:RVS:2016:1885, 13 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1950 en ECLI:NL:RVS:2016:1957, 20 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2050, 24 augustus 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2312, 28 september 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2576, ECLI:NL:RVS:2016:2577 en ECLI:NL:RVS:2016:2578, 3 oktober 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2845, en 2 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2856, ECLI:NL:RVS:2016:2857 en ECLI:NL:RVS:2016:2858), ten aanzien van soortgelijke Wob-procedures als in deze zaken waarbij [wederpartij] is betrokken, geoordeeld dat misbruik is gemaakt van de bevoegdheid om een Wob-verzoek in te dienen en een rechtsmiddel in te stellen. De korpschef heeft onbetwist gesteld dat zowel hij als de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie een veelvoud aan beroepsprocedures met [wederpartij] heeft gevoerd waarbij deze bestuursorganen een groot bedrag aan proceskosten aan [wederpartij] hebben moeten uitkeren (zie ook de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1885). 6. In de Wob-verzoeken in ook deze zaken wordt gevraagd om documenten in verband met een verkeersboete ten name van een derde en wordt de desbetreffende beschikking meegezonden bij het verzoek. De stelling van [wederpartij] in hoger beroep dat met het indienen van deze verzoeken is beoogd inzicht te verkrijgen in het afhandelen van Wob-verzoeken over verkeersboetes door de overheid, is niet aannemelijk gemaakt. Aan de betogen die [wederpartij] in zijn schriftelijke uiteenzetting op dit punt als verweer aanvoert, komt de Afdeling dan ook niet toe. [wederpartij] heeft ruime ervaring met procedures over Wob-verzoeken, hetgeen wordt bevestigd door de mededeling van de korpschef ter zitting dat hij als gemachtigde ook vele Wob-verzoeken over verkeersboetes bij de korpschef heeft ingediend (zie ook de uitspraak van de Afdeling van 6 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2446). De verzoeken zijn voorts aldus geformuleerd dat het voor de korpschef niet mogelijk is om er volledig en adequaat op te kunnen beslissen. De zinsneden "Onder het verzoek wordt in ieder geval en niet beperkt tot voornoemde aangelegenheid begrepen" en "andere documenten waarvan u bekend is dat deze betrekking hebben op de genoemde bestuurlijke aangelegenheid, zoals foto’s of videomateriaal" kunnen aanleiding geven voor discussie en procedures en zijn hiervan voorbeelden. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, onder meer in voormelde uitspraak van 8 juni 2016, doet de vaagheid van de verzoeken afbreuk aan het doel waartoe zij beweerdelijk zijn ingediend en maakt deze het op het verzoek te nemen besluit onnodig extra vatbaar voor discussie in bezwaar- en beroepsprocedures. Nu zowel [wederpartij] als zijn [gemachtigde] niet op de zitting in hoger beroep zijn verschenen, is de Afdeling verhinderd om vragen te stellen over de achtergrond van de verzoeken. De handelwijze komt overeen met die welke onder meer in voormelde uitspraak van 8 juni 2016 is aangemerkt als misbruik van een wettelijke bevoegdheid.
Door het opvragen van documenten onder vermelding van een beschikkingnummer van de boete van een derde zonder daarbij het in hoger beroep genoemde doel van het verzoek te vermelden heeft hij eveneens de besluitvorming bemoeilijkt. In plaats van de Wob-verzoeken in deze zaken in één brief neer te leggen heeft hij deze bovendien in afzonderlijke brieven neergelegd. Voorts heeft [wederpartij], in plaats van het bezwaar in deze zaken zelf in te dienen en zelf te procederen, er voor gekozen om [gemachtigde] in te schakelen. Hij heeft deze gemachtigd tot "het aannemen van bedragen, zoals vergoedingen voor proceskosten, griffierrechten e.d., een en ander in de ruimste zin des woords". Zoals eerder in de hiervoor genoemde uitspraken is overwogen, levert een dergelijk procesgedrag eveneens een aanwijzing op dat het doel van de Wob-verzoeken niet is gericht op openbaar maken van documenten voor een ieder, maar kennelijk op het incasseren van zoveel mogelijk proceskostenvergoedingen, nu het zelf procederen met zich brengt dat geen recht bestaat op een vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand.
7. Op grond van al het voorgaande is de Afdeling van oordeel dat in deze zaken sprake is van misbruik van recht zodat de korpschef terecht de bezwaren niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank heeft dit niet onderkend.
Het betoog van de korpschef slaagt.
8. De hoger beroepen zijn gegrond. De aangevallen uitspraken dienen te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling de beroepen tegen de besluiten van de korpschef alsnog ongegrond verklaren.
9. Voor een proceskostenveroordeling, zoals door de korpschef is gevraagd, bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart de hoger beroepen gegrond;
II. vernietigt de uitspraken van de rechtbank Oost-Brabant van 28 april 2016 in zaken nrs. 15/6731 en 15/6732 en van 6 juli 2016 in zaaknr. 16/172;
III. verklaart de bij de rechtbank ingestelde beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld-Mak, griffier.
w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Langeveld-Mak
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 2 augustus 2017
317.