ECLI:NL:RBZWB:2024:6982

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 oktober 2024
Publicatiedatum
15 oktober 2024
Zaaknummer
BRE 24/3282 PW en BRE 24/3283 PW
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering bijstandsuitkering en bijzondere bijstand; opleggen boete

Op 15 oktober 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaken BRE 24/3282 PW en BRE 24/3283 PW, waarin de rechtbank de beroepen van eiser, curator van het Dagelijks Bestuur van Orionis Walcheren, tegen de intrekking en terugvordering van de bijstandsuitkering en bijzondere bijstand van betrokkene heeft beoordeeld. Betrokkene ontving sinds 21 september 2021 een bijstandsuitkering, die op 1 maart 2022 werd omgezet naar de norm voor een alleenstaande na verhuizing naar een zelfstandige woonruimte. Orionis heeft op basis van een interne melding en een onderzoek vastgesteld dat betrokkene sinds 1 januari 2023 niet haar hoofdverblijf had op het uitkeringsadres, wat leidde tot de intrekking van de bijstand en terugvordering van € 7.273,-. Tevens werd een boete van € 729,- opgelegd wegens schending van de inlichtingenplicht. De rechtbank oordeelde dat Orionis terecht de bijstandsuitkering heeft ingetrokken en de terugvordering heeft doorgevoerd, en dat de boete passend was. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat betrokkene wel recht had op bijstand of dat er dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 24/3282 PW en 24/3283 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 oktober 2024 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, in hoedanigheid van curator van:

[betrokkene], uit [plaats 1] , betrokkene,
(gemachtigde: mr. R.S. Vriend),
en

het Dagelijks Bestuur van Orionis Walcheren (Orionis), verweerder,

(gemachtigden: [naam 2] en mr. N.M. Feijtel).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiser tegen de intrekking en terugvordering van de uitkering en bijzondere bijstand van betrokkene op grond van de Participatiewet (BRE 24/3282 PW) en het opleggen van een boete (BRE 24/3283 PW).
1.1.
Met het besluit van 17 augustus 2023 (primair besluit I) heeft Orionis het recht op bijstand van betrokkene over de periode van 1 januari 2023 tot en met 31 mei 2023 ingetrokken en met ingang van 1 januari 2023 beëindigd. De ten onrechte betaalde uitkering over deze periode ten bedrage van € 7.273,- vordert Orionis terug. Met het besluit van
25 september 2023 (herzien primair besluit I) heeft Orionis het primaire besluit I herzien in die zin dat het recht op bijstand per 1 juni 2023 wordt beëindigd. Met het besluit van
7 september 2023 (primair besluit II) heeft Orionis aan betrokkene een boete van € 729,- opgelegd. Tegen deze besluiten heeft eiser bezwaar gemaakt.
1.2.
Met de bestreden besluiten van 8 februari 2024 op de bezwaren van eiser is Orionis bij die besluiten gebleven.
1.3.
Orionis heeft op het beroep BRE 24/3282 PW gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft de beroepen op 27 september 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [naam 3] namens eiser, betrokkene, de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van Orionis.

Totstandkoming van de besluiten

Feiten en omstandigheden
2. Betrokkene ontving sinds 21 september 2021 een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet naar de norm voor verblijf in een inrichting. Op 1 maart 2022 is deze omgezet naar een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande, omdat zij was verhuisd naar een zelfstandige woonruimte aan de [adres] te [plaats 2] (uitkeringsadres). Daarnaast ontving betrokkene bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering.
Betrokkene staat sinds [datum] 2018 onder curatele en bewind bij eiser.
2.1.
De aanleiding voor een onderzoek naar het recht van betrokkene op een bijstandsuitkering en bijzondere bijstand is een interne melding van een medewerker van de afdeling Werk dat betrokkene tijdens een telefoongesprek op 14 juni 2023 heeft medegedeeld dat zij sinds enkele weken bij haar vriend buiten de gemeente verblijft.
2.2.
Naar aanleiding van deze melding heeft Orionis de bijstandsuitkering en de bijzondere bijstand van betrokkene per 1 juni 2023 geblokkeerd.
2.3.
Op grond van artikel 53a, zesde lid, van de Participatiewet werd vervolgens een onderzoek ingesteld naar het recht op bijstand van betrokkene. De onderzoeksbevindingen zijn neergelegd in het rapport van 27 juli 2023.
2.3.1.
Orionis heeft een administratief onderzoek uitgevoerd. Blijkens de Basis Registratie Personen (BRP) is betrokkene sinds 1 maart 2022 ingeschreven op het uitkeringsadres. Voor de loonaangifte staat betrokkene echter op hetzelfde adres geregistreerd als haar vriend in [plaats 3] .
Orionis heeft bij eiser en betrokkene haar bankafschriften over de periode van 1 januari 2023 tot en met 21 juni 2023 opgevraagd en ontvangen. Op de bankafschriften valt op dat in de gehele periode alleen op 15 juni 2023 twee pintransacties in Walcheren ( [plaats 1] ) hebben plaatsgevonden waarvan één bij de NS. Er hebben veel pintransacties in [plaats 3] en [plaats 4] plaatsgevonden en een aantal in [plaats 5] en [plaats 6] . Betrokkene heeft regelmatig betalingen verricht aan haar vriend, zus en moeder en betalingen ontvangen van haar zus.
Orionis heeft vervolgens ook de bankafschriften over de periode van 1 maart 2022 tot en met 31 december 2022 opgevraagd en ontvangen, om een eventueel kantelpunt in pinlocaties te bepalen. Tot 21 september 2022 vinden de pintransacties plaats in [plaats 1] of [plaats 2] . Vanaf die datum zijn de eerste pintransacties te zien in [plaats 3] , [plaats 6] en [plaats 4] . In oktober, november en december 2022 zijn ook nog enkele pintransacties in [plaats 2] en [plaats 1] te zien.
2.3.2.
Op 21 juni 2023 zijn medewerkers van Orionis onaangekondigd bij het uitkeringsadres langs gegaan. De beheerder van het pand gaf aan dat betrokkene niet thuis was, dat hij haar ongeveer sinds begin mei 2023 niet heeft gezien en dat hij haar het laatst heeft gezien met haar vriend toen zij een aantal spullen, waaronder een tv, kwamen ophalen uit haar kamer.
2.3.3.
Op 4 juli 2023 heeft vervolgens een gesprek plaatsgevonden tussen medewerkers van Orionis, eiser en betrokkene. Betrokkene heeft tijdens dit gesprek verklaard dat zij de mededeling tegenover een medewerker van Orionis niet zo bedoeld heeft. Betrokkene heeft wel een vriend in [plaats 3] , maar zij woont nog in [plaats 2] . Volgens eiser heeft betrokkene een tijd geen bankpas gehad. Betrokkene verklaart dat zij weinig in haar kamer is, omdat deze klein en donker is. Zij verblijft daarom veel bij anderen, waaronder haar vriend in [plaats 3] , haar zus in [plaats 4] en haar moeder in [plaats 1] . Dit is ook te zien aan de pintransacties. Betrokkene verklaart dat zij maximaal ongeveer drie dagen bij haar vriend is, twee dagen bij haar zus en twee dagen bij haar moeder waarvan zij een dag weer terug naar haar kamer gaat.
2.3.4.
Direct na het gesprek op 4 juli 2023 heeft er een huisbezoek plaatsgevonden. De medewerkers van Orionis zijn de woning binnengelaten door de eigenaresse van de woning. De medewerkers hebben in de gezamenlijke keuken gewacht op betrokkene. Na meer dan een half uur wachten, hebben zij gebeld met betrokkene om te vragen waar zij blijft. Betrokkene vertelde dat zij met het openbaar vervoer onderweg is naar het huis van haar vriend in [plaats 3] , omdat de sleutels van haar kamer daar nog liggen. Met toestemming en in overleg met betrokkene en de eigenaresse en beheerder van het pand zijn de medewerkers de kamer van betrokkene binnengegaan. Het gesprek werd via FaceTime met betrokkene gevoerd.
In de kamer van betrokkene hebben de medewerkers een onopgemaakt tweepersoonsbed, een tafel en een stoel, een open vakkenkast en een laag dressoir aangetroffen. Betrokkene heeft verklaard dat haar kleding in de vakkenkast ligt. Hier lagen een paar dingen, maar geen volledige garderobe voor betrokkene (iemand met aandacht voor haar uiterlijk en kleding). Er lag geen ondergoed en sokken. Betrokkene heeft verklaard dat zij haar kleding en ondergoed meeneemt in haar tas. Er wordt opgemerkt dat betrokkene geen levensmiddelen heeft liggen in haar kamer en dat er ook geen koelkast op haar kamer is. Betrokkene heeft verklaard dat er een gezamenlijke koelkast is, maar er lagen geen spullen van betrokkene in deze koelkast. Betrokkene had verder geen toiletartikelen liggen op haar kamer. Betrokkene heeft verklaard dat zij deze ook meeneemt in haar tas. Betrokkene had één roze handdoek over een stoel hangen en een groene handdoek zou zij bij zich hebben om te wassen. Betrokkene heeft verder verklaard dat zij haar kleding wast bij haar vriend of haar moeder.
2.4.
Met het primaire besluit I heeft Orionis het recht op bijstand van betrokkene over de periode van 1 januari 2023 tot en met 31 mei 2023 op grond van artikel 40, tweede en vijfde lid, van de Participatiewet ingetrokken en beëindigd met ingang van 1 januari 2023, omdat betrokkene verzuimd heeft (tijdig) informatie te verstrekken die van belang is voor het recht op bijstand. Naar aanleiding van het onderzoek is geconstateerd dat betrokkene met ingang van 1 januari 2023 niet haar hoofdverblijf heeft op het uitkeringsadres. Als gevolg hiervan heeft Orionis besloten tot terugvordering over te gaan van de ten onrechte verstrekte bijstand over die periode ten bedrage van € 7.273,-. Orionis is niet gebleken van zeer dringende redenen om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
2.5.
Met het herziene primaire besluit I heeft Orionis het primaire besluit I herzien in die zin dat het recht op bijstand wordt ingetrokken op grond van artikel 54, derde lid, van de Participatiewet en wordt beëindigd met ingang van 1 juni 2023. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
2.6.
Met het primaire besluit II heeft Orionis aan betrokkene een boete van € 729,- opgelegd, omdat zij de inlichtingenverplichting heeft geschonden. Betrokkene heeft namelijk niet doorgegeven dat zij niet haar hoofdverblijf had op het uitkeringsadres in de periode van 1 januari 2023 tot en met 31 mei 2023. Het boetebedrag is de maximale boete bij normale verwijtbaarheid en een inkomen op bijstandsniveau. Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt.
Bestreden besluiten
2.6.
Met de bestreden besluiten heeft Orionis de bezwaren van eiser tegen de intrekking en terugvordering van de uitkering en bijzondere bijstand en het opleggen van een boete ongegrond verklaard.
2.6.1.
Orionis heeft overwogen dat de afgelegde verklaringen door betrokkene en de pandbeheerder, de pintransacties over de periode van 1 januari 2023 tot en met 31 mei 2023 die nagenoeg niet in [plaats 2] zijn verricht en het rapport van 27 juli 2023 met de bevindingen tijdens het huisbezoek van 4 juli 2023, in onderlinge samenhang bezien, voldoende feitelijke grondslag bieden voor het oordeel dat betrokkene niet haar hoofdverblijf had op het uitkeringsadres. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat betrokkene desondanks wel haar hoofdverblijf had op het uitkeringsadres. Betrokkene had daarom geen recht op bijstand gedurende die periode. Orionis was gehouden om de bijstandsuitkering in te trekken. Vanwege het verplichte karakter van de terugvordering bestaat voor een belangenafweging geen ruimte. In het geheel van omstandigheden die door eiser zijn aangevoerd ziet Orionis geen dringende redenen op grond waarvan van terugvordering had behoren te worden afgezien.
2.6.2.
Bij het vaststellen van de hoogte van de boete is Orionis uitgegaan van normale verwijtbaarheid en de maximale boete, waarbij rekening is gehouden met de aflostermijn en beslagvrije voet, zoals deze kan worden opgelegd. Orionis heeft met bewijsstukken voldoende aannemelijk gemaakt dat eiser op de hoogte was van het gewijzigde verblijf van betrokkene. Tevens is Orionis van mening dat het de taak van eiser, als curator/bewindvoerder, is om namens betrokkene wijzigingen in het verblijf te melden. Het niet nakomen van de inlichtingenverplichting kan betrokkene niet geheel worden toegerekend, vanwege haar beperkingen. Er is echter geen reden om de normale verwijtbaarheid naar beneden vast te stellen naar verminderde verwijtbaarheid, omdat eiser de inlichtingenplicht namens betrokkene had moeten nakomen. Niet is gebleken van onaanvaardbare sociale en/of financiële consequenties als gevolg van de boeteoplegging.
2.7.
Betrokkene heeft op 24 november 2023 opnieuw een uitkering op grond van de Participatiewet aangevraagd. Met het besluit van 20 februari 2024 heeft Orionis aan betrokkene met ingang van 24 november 2023 een bijstandsuitkering toegekend naar de norm voor een alleenstaande.

Beroepsgronden

3. Eiser heeft aangevoerd dat Orionis zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat betrokkene de inlichtingenverplichting heeft geschonden, zodat ten onrechte de bijstand over de periode van 1 januari 2023 tot en met 31 mei 2023 is ingetrokken en teruggevorderd, per 1 juni 2023 is beëindigd en een boete is opgelegd. Eiser heeft daartoe aangevoerd dat Orionis zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er een grondslag voor een onderzoek en een huisbezoek was. De onderzoeksbevindingen zijn daarnaast onvoldoende om te concluderen dat betrokkene haar hoofdverblijf niet op het uitkeringsadres had. Verder heeft Orionis zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat er geen dringende redenen zijn op grond waarvan van terugvordering had moeten worden afgezien. Ook heeft Orionis bij oplegging van de boete geen rekening gehouden met de persoonlijke situatie van betrokkene. Indien en voor zover er sprake is van verwijtbaarheid, zou er slechts sprake kunnen zijn van verminderde verwijtbaarheid.

Juridisch kader

4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Beoordeling door de rechtbank

5. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of Orionis op goede gronden de bijstandsuitkering en bijzondere bijstand van betrokkene over de periode van 1 januari 2023 tot en met 31 mei 2023 heeft ingetrokken en teruggevorderd en aan haar een boete van
€ 729,- heeft opgelegd. De rechtbank doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
Intrekking en terugvordering – BRE 24/3282 PW
6. Orionis heeft de bijstand ingetrokken en teruggevorderd, omdat betrokkene de inlichtingenplicht heeft geschonden. Betrokkene heeft namelijk niet gemeld dat zij sinds
1 januari 2023 niet meer woonde op het uitkeringsadres.
7. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) is intrekking van bijstand een voor de betrokkene belastend besluit. Daarom rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan, in beginsel op de bijstandverlenende instantie. Dit betekent dat de bijstandverlenende instantie de nodige kennis over de relevante feiten moet verzamelen. [1]
Mocht Orionis de woon- en leefsituatie van betrokkene onderzoeken?
8. Eiser heeft aangevoerd dat de start van het onderzoek is gebaseerd op een onjuiste interpretatie van hetgeen betrokkene tegenover Orionis heeft verklaard. Daarbij heeft Orionis geen rekening gehouden met de persoon van betrokkene. Nu Orionis ermee bekend was dat betrokkene onder curatele stond, een licht verstandelijke beperking heeft en een indicatie op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) heeft gehad, had Orionis contact dienen op te nemen met eiser om na te gaan of de vermeende ontvangen informatie juist was. Nu bleek pas tijdens het gesprek op 4 juli 2023 dat deze informatie niet juist is. Door betrokkene en eiser wordt dan aangegeven dat het niet juist was dat betrokkene bij haar vriend zou wonen. Betrokkene heeft wel een vriend in [plaats 3] , maar verblijft nog altijd in haar eigen woning in [plaats 2] .
8.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft Orionis terecht overwogen op grond van artikel 53a, zesde lid, van de Participatiewet bevoegd te zijn een onderzoek te starten naar de rechtmatigheid van de aan betrokkene verleende bijstand. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB kan deze onderzoeksbevoegdheid steeds en spontaan worden uitgeoefend ten aanzien van alle bijstandsgerechtigden en is daartoe dus geen daaraan voorafgaand en redengevend feit, signaal, grond of vermoeden vereist. [2] In de mededeling van betrokkene op 14 juni 2023 dat zij sinds enkele weken bij haar vriend buiten de gemeente verblijft, mocht Orionis dus aanleiding zien om een onderzoek op te starten. De stelling van eiser dat Orionis eerst de juistheid van deze mededeling had moeten controleren, volg de rechtbank gelet op voorgenoemde rechtspraak niet.
Voor zover eiser stelt dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest, omdat hij onvoldoende bij het onderzoek is betrokken, volgt de rechtbank dit niet. Eiser is aanwezig geweest bij het gesprek met betrokkene op 4 juli 2023 en is dus in de gelegenheid gesteld om de belangen van betrokkene te behartigen en te reageren op het onderzoek. Ook in het verdere verloop van de procedure is eiser betrokken. Nu het onderzoek is gericht op het verwerven van objectieve feitelijke informatie, heeft Orionis eiser daarbij niet verder hoeven te betrekken.
Is het bezoek aan het uitkeringsadres op 21 juni 2023 aan te merken als huisbezoek?
9. Partijen zijn verdeeld over de vraag of het bezoek van medewerkers van Orionis aan het uitkeringsadres op 21 juni 2023 is aan te merken als een huisbezoek. Nu uit het rapport van de handhavingsmedewerkers van 27 juli 2023 blijkt dat zij toen het pand niet hebben betreden, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een huisbezoek. Dit vindt steun in de uitspraak van de CRvB van 18 oktober 2016. [3] Aan bespreking van de beroepsgrond of sprake was van een redelijke grond voor een huisbezoek op 21 juni 2023 komt de rechtbank dan ook niet toe.
Was er een redelijke grond voor een huisbezoek op 4 juli 2023?
10. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB is sprake van een redelijke grond voor een huisbezoek als voorafgaand aan - dat wil zeggen: voor of uiterlijk bij aanvang van - het huisbezoek duidelijk is dát en op grond van welke concrete objectieve feiten en omstandigheden redelijkerwijs kan worden getwijfeld aan de juistheid of volledigheid van de door betrokkene verstrekte gegevens, voor zover deze van belang zijn voor het vaststellen van het recht op bijstand en het bijstandverlenend orgaan deze gegevens niet op een andere effectieve en voor betrokkene minder belastende wijze kan verifiëren.
Aldus dient bij de beantwoording van de vraag of een inbreuk op het huisrecht is gemaakt in de zin van artikel 8, tweede lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), tevens te worden onderzocht of het noodzakelijk is om een huisbezoek als controlemiddel in te zetten en of dat controlemiddel proportioneel is. Bij dat laatste is vooral van belang de vraag of is voldaan aan het vereiste van subsidiariteit, in die zin dat aan het bestuursorgaan geen andere passende, minder ingrijpende middelen ter beschikking staan om de rechtmatigheid van de uitkering te onderzoeken. Beide elementen vormen onderdeel van de beantwoording van de vraag of een redelijke grond bestond voor het huisbezoek en het bestuursorgaan zal zich dan ook van beide elementen rekenschap moeten geven voorafgaand aan het inzetten van dit verstrekkende controlemiddel. [4]
10.1.
Eiser heeft aangevoerd dat Orionis ten onrechte heeft gesteld dat er een redelijke grond bestond voor het afleggen van een huisbezoek en dat sprake is van schending van artikel 8 van het EVRM. De enkele mededeling van betrokkene op 14 juni 2023 dat zij bij haar vriend verblijft zonder daarover navraag te doen bij eiser en de uitlating van betrokkene dat zij bij haar vriend, zus en moeder verbleef, bieden onvoldoende grondslag voor een huisbezoek. Eiser is verder van mening dat er minder verstrekkend onderzoek gedaan had kunnen worden, waaronder het ondervragen van buurtgenoten en het posten in de omgeving van de woonruimte van betrokkene. De regels omtrent proportionaliteit en subsidiariteit zijn dan ook geschonden, aldus eiser, zodat de bevindingen vanuit het huisbezoek niet mogen worden meegenomen en er onvoldoende grondslag is om te oordelen dat betrokkene haar hoofdverblijf niet had op het uitkeringsadres.
10.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft Orionis zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat er een redelijke grond bestond voor het afleggen van een huisbezoek op 4 juli 2023.
Naar het oordeel van de rechtbank was dit huisbezoek proportioneel. Orionis kon redelijkerwijs twijfelen aan de juistheid van de door betrokkene verstrekte informatie over haar woonsituatie. Uit de overgelegde bankafschriften blijkt namelijk dat in de periode van 1 januari 2023 tot en met 21 juni 2023 alle pintransacties op twee na buiten Walcheren hebben plaatsgevonden. De beheerder van het pand waar betrokkene woonde heeft daarnaast op 21 juni 2023 verklaard dat hij haar sinds ongeveer begin mei 2023 niet heeft gezien en de laatste keer dat hij haar zag zij spullen met haar vriend kwam ophalen. Tevens heeft betrokkene voorafgaand aan het huisbezoek op 4 juli 2023 verklaard dat zij in een week ongeveer drie dagen bij haar vriend, twee dagen bij haar zus en twee dagen bij haar moeder verblijft, waarvan zij één dag weer terug naar haar kamer in [plaats 2] gaat.
Naar het oordeel van de rechtbank bestond er daarnaast geen andere effectieve en voor betrokkene minder belastende wijze om haar woon- en leefsituatie te verifiëren. Orionis heeft in dit kader aangevoerd dat besloten is geen verbruiksgegevens op te vragen, omdat betrokkene een kamer huurt waarbij stroom en gas niet van huisgenoten zijn te scheiden. Betrokkene heeft dit ter zitting bevestigd. De rechtbank kan Orionis volgen in het standpunt dat het opvragen van verbruiksgegevens dan geen effectief middel is. Vanwege het risico dat de feitelijke situatie zou worden gewijzigd heeft Orionis ook geen aanleiding hoeven zien om eerst uitgebreid buurtonderzoek te doen of bij de woning van betrokkene te posten.
Had betrokkene haar hoofdverblijf op het uitkeringsadres?
11. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB heeft een betrokkene zijn woonplaats, daar waar hij zijn hoofdverblijf heeft. Het hoofdverblijf van een betrokkene ligt daar waar zich het zwaartepunt van zijn persoonlijk leven bevindt. Dit dient te worden bepaald aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. De betrokkene is verplicht juiste en volledige informatie over zijn woonadres te verstrekken, aangezien dat van essentieel belang is voor de verlening van bijstand. [5]
11.1.
Eiser heeft aangevoerd dat de verkregen informatie tijdens de telefonische mededeling van betrokkene berust op een verkeerde interpretatie en als zodanig niet ten grondslag gelegd kan en mag worden aan het bestreden besluit. Tijdens dit gesprek is daarbij door betrokkene geen datum genoemd, zodat Orionis op grond hiervan niet kan stellen dat zij sinds 1 januari 2023 niet meer in de woning zou hebben verbleven. Met betrekking tot de pintransacties buiten Walcheren voert eiser aan dat betrokkene soms kortdurend verblijft bij haar vriend in [plaats 3] en dat zij veel in [plaats 4] was om haar zus te ondersteunen in verband met zwangerschapsproblemen en te helpen met de verzorging van de drie kinderen van haar zus. Betrokkene heeft daarbij ook de hulp en ondersteuning van haar familie nodig. Betrokkene was regelmatig met familie samen en haar familie hielp haar met het doen van boodschappen. Met betrekking tot de bevindingen tijdens het huisbezoek voert eiser aan dat betrokkene haar toiletspullen en ondergoed/sokken op dat moment bij zich had in een tas. Betrokkene voelde zich niet thuis in de kamer en leefde vanuit haar tas. Betrokkene had slechts de beschikking over een koelkast in een gezamenlijke ruimte en zij kan zelf niet koken. Dat de beheerder van het pand betrokkene vanaf begin mei 2023 niet meer heeft gezien kan niet de conclusie dragen dat zij niet haar hoofdverblijf op het uitkeringsadres heeft, omdat bijvoorbeeld niet is nagegaan hoe vaak hij de overige bewoners normaal gesproken ziet en of hij in de betreffende periode ook zelf aanwezig is geweest. Bovendien is betrokkene op zichzelf en spreekt zij weinig of niet met buurtbewoners. Er heeft tenslotte in de periode van januari 2023 tot en met juli 2023 geen onderzoek plaatsgevonden, aldus eiser. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat hiermee wordt gedoeld op een minder verstrekkend onderzoek.
11.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft Orionis op goede gronden de conclusie getrokken dat betrokkene het centrum van haar maatschappelijk leven niet in [plaats 2] had sinds 1 januari 2023. Orionis heeft daarbij in aanmerking kunnen nemen dat alle pintransacties vanaf die datum buiten Walcheren hebben plaatsgevonden, met uitzondering van twee pintransacties op 15 juni 2023. Verder is tijdens het huisbezoek vastgesteld dat er weinig tot geen kleding en geen levensmiddelen en toiletspullen aanwezig waren. De stelling van eiser dat betrokkene slechts de beschikking had over een koelkast in een gezamenlijke ruimte en zij zelf niet kan koken, baat eiser niet nu er in de gezamenlijke koelkast ook geen spullen van betrokkene lagen en zij bijvoorbeeld kant-en-klaar maaltijden had kunnen kopen en bewaren. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB duidt de afwezigheid van ieder voedsel niet op daadwerkelijke bewoning. [6] Dat betrokkene uit haar tas zou leven is onvoldoende verklaring voor de gehele afwezigheid van sokken en ondergoed. Daarnaast heeft betrokkene op 14 juni 2023 verklaard dat zij sinds enkele weken bij haar vriend buiten de gemeente verbleef en op 4 juli 2023 verklaard dat zij per week drie dagen bij haar vriend in [plaats 3] verblijft, twee dagen bij haar zus in [plaats 4] en twee dagen bij haar moeder in [plaats 1] . Nu voor de verklaringen van betrokkene ondersteunend bewijs is gevonden, heeft Orionis ook deze verklaringen bij de beoordeling mogen betrekken. De pandbeheerder heeft verder verklaard dat hij betrokkene lange tijd niet had gezien, hij schat sinds begin mei 2023. Tot slot staat het adres van de vriend van betrokkene geregistreerd in Suwi als haar adres voor de loonaangifte UWV. Eiser en betrokkene hebben hiervoor geen afdoende verklaring gegeven.
Is sprake van schending van de inlichtingenplicht?
12. Schending van de inlichtingenplicht levert een rechtsgrond op voor intrekking van de bijstand indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of en, zo ja, in hoeverre de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat hij, indien hij destijds wel aan de inlichtingenplicht zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op volledige dan wel aanvullende bijstand zou hebben gehad.
12.1.
Betrokkene was naar het oordeel van de rechtbank op grond van artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet verplicht juiste en volledige informatie over haar feitelijke woon- en verblijfadres te verstrekken, omdat dat gegeven voor de beoordeling van het recht op bijstand en de voortzetting daarvan een essentieel gegeven is. Door bij Orionis niet te melden dat zij sinds 1 januari 2023 niet meer op het uitkeringsadres woonde heeft betrokkene dan ook haar inlichtingenplicht geschonden. Omdat de woonsituatie van betrokkene in de te beoordelen periode onduidelijk is gebleven, kan niet worden vastgesteld of zij in deze periode recht had op bijstand.
De stelling van eiser dat betrokkene van de schending van de inlichtingenplicht geen verwijt kan worden gemaakt omdat zij een licht verstandelijke beperking heeft en een Wlz-indicatie had, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Uit de door eiser overgelegde stukken blijkt namelijk niet dat betrokkene vanwege haar beperkingen niet aan de inlichtingenplicht kon voldoen. Bovendien rustte de inlichtingenplicht naar het oordeel van de rechtbank mede op eiser in de hoedanigheid van curator van betrokkene. De toelichting van eiser ter zitting dat hij zijn rol beperkter ziet en dat een curator niet altijd signalen krijgt over bijvoorbeeld een adreswijziging, maakt dit niet anders. Uit vaste rechtspraak van de CRvB volgt namelijk dat het handelen of nalaten van een belangenbehartiger in beginsel wordt toegerekend aan degene die zijn zaken door die persoon laat waarnemen en dat in het kader van de nakoming van de inlichtingenplicht, in het bijzonder met betrekking tot de vraag of het belang van de inlichtingen voor de vaststelling van de (omvang van) het recht op bijstand redelijkerwijs duidelijk is, wordt aangesloten bij de wetenschap en het kennisniveau van degene die zich als belangenhartiger heeft gepresenteerd. [7] Het had voor eiser redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat hij informatie over haar feitelijke woon- en verblijfadres aan Orionis had dienen te verstrekken. Tot slot overweegt de rechtbank dat volgens vaste rechtspraak van de CRvB de schending van de inlichtingenplicht een geobjectiveerd begrip is. [8]
Als gevolg van de vaststelling dat betrokkene de op haar rustende inlichtingenplicht heeft geschonden was Orionis vervolgens op grond van artikel 54, derde lid, van de Participatiewet gehouden de bijstandsuitkering en bijzondere bijstand van betrokkene in te trekken.
Is terecht overgegaan tot terugvordering?
13. Orionis is in geval van schending van de inlichtingenplicht op grond van artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet gehouden de te veel betaalde uitkering van betrokkene terug te vorderen. Op grond van artikel 58, achtste lid, van de Participatiewet is Orionis bevoegd geheel of gedeeltelijk af te zien van terugvordering indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
Uit de uitspraak van de CRvB van 18 april 2024 [9] volgt dat het begrip dringende redenen ruimer uitgelegd dient te worden dan voorheen. Bij de beoordeling of sprake is van een dringende reden moet niet alleen rekening worden gehouden met de gevolgen van de terugvordering, maar ook met de oorzaak daarvan. Alle relevante feiten en omstandigheden zijn van belang. Belangrijke onderdelen die worden meegewogen zijn het eigen aandeel van het bestuursorgaan in de redenen voor terugvordering, het aandeel van de belanghebbende in de ontstane situatie, en de gevolgen die de terugvordering voor de belanghebbende hebben. De CRvB blijft als uitgangspunt hanteren dat in het algemeen de financiële gevolgen van de terugvordering zich pas voordoen bij de invordering of verrekening. Dan geldt de bescherming van de beslagvrije voet. In het algemeen leveren de financiële gevolgen geen dringende reden op om af te zien van terugvorderen.
13.1.
Eiser heeft aangevoerd dat onvoldoende rekening wordt gehouden met de beperkingen die betrokkene heeft en de daarbij horende zorgbehoefte. Betrokkene heeft tijdens het gesprek op 4 juli 2023 aangegeven dat zij met grote regelmaat bij anderen verblijft, omdat zij zich niet prettig voelt in haar eigen kamer/woning. Dit is te wijten aan haar psychische problematiek en mag niet, dan wel niet geheel, op haar worden afgewenteld. Betrokkene heeft Wlz-indicatie gehad en er wordt getracht om wederom een Wlz-indicatie te verkrijgen. Feitelijk betekent dit dat zij in een beschermd wonen setting zou moeten wonen waar 24 uur per dag begeleiding is. In de periode waarop het bestreden besluit ziet woonde zij – uit nood en vanwege wachtlijstproblematiek – op een donkere kamer. Betrokkene was eenzaam en miste de hulp die zij normaliter wel nodig heeft en waar zij op leunde.
13.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft Orionis zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat geen sprake is van dringende redenen om geheel of gedeeltelijk af te zien van terugvordering. Uit de door eiser overgelegde stukken blijkt namelijk niet dat er een relatie bestaat tussen de beperkingen van betrokkene en de oorzaak van het schenden van de inlichtingenplicht. Dat betrokkene eenzaam was en hulp miste, doet niet af aan het feit dat zij de verplaatsing van haar hoofdverblijf tijdig had moeten melden bij Orionis. Niet gesteld is dat de gezondheidssituatie van betrokkene is verslechterd vanwege de terugvordering. Eiser heeft evenmin gesteld dat betrokkene als gevolg van de terugvordering in financiële problemen verkeert. Ook heeft Orionis ter zitting bevestigd dat betrokkene zich in het kader van de invordering of verrekening kan beroepen op de regels over de beslagvrije voet. Tot slot weegt de rechtbank mee dat Orionis geen aandeel heeft gehad in de redenen voor terugvordering.
Boete – BRE 24/3283 PW
14. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB [10] is de bewijslast voor het opleggen van een boete zwaarder dan die bij de herziening of intrekking van een uitkering op de grond dat de inlichtingenplicht is geschonden en bij de terugvordering wegens onterecht of tot een te hoog bedrag ontvangen uitkering. In het geval van een boete dient het bestuursorgaan aan te tonen dat de inlichtingenplicht is geschonden.
14.1.
Eiser heeft aangevoerd dat bij oplegging van de boete geen rekening is gehouden met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene. Betrokkene heeft een licht verstandelijke beperking en had een Wlz-indicatie. Zij is daardoor niet in staat om de verplichtingen die gekoppeld zijn aan het verkrijgen van een uitkering op grond van de Participatiewet, zelfstandig na te komen. Eiser is slechts gedeeltelijk verantwoordelijk voor het nakomen van die verplichtingen, betrokkene heeft hierin ook altijd een eigen rol. Voor eiser is altijd duidelijk geweest dat betrokkene tijd bij haar familie en vriend doorbracht, maar dat zij nog altijd haar hoofdverblijf had op het uitkeringsadres. Het enkele feit dat eiser zicht heeft op de bankafschriften kan niet de conclusie dragen dat hij daarmee ook dagelijks wetenschap had van het verblijf van betrokkene. Indien en voor zover er sprake zou zijn van verwijtbaarheid, zou er slechts sprake kunnen zijn van verminderde verwijtbaarheid.
14.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft Orionis voldoende aangetoond dat betrokkene de inlichtingenplicht heeft geschonden door geen melding te maken van het niet wonen op het uitkeringsadres. Orionis heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat sprake is van normale verwijtbaarheid en de boete vastgesteld op 50% van het benadelingsbedrag. Orionis heeft overwogen dat bij betrokkene sprake is van omstandigheden van sociale, psychische of medische aard waardoor de gedraging haar niet geheel kan worden toegerekend. Nu betrokkene onder curatele staat, zijn haar beperkingen echter niet langer een reden om de verwijtbaarheid naar beneden vast te stellen van normale naar verminderde verwijtbaarheid. Eiser had namelijk de verplichting om de inlichtingenplicht namens betrokkene na te komen. Zoals hiervoor al is overwogen volgt uit vaste rechtspraak van de CRvB dat het handelen of nalaten van een belangenbehartiger in beginsel wordt toegerekend aan degene die zijn zaken door die persoon laat waarnemen en dat in het kader van de nakoming van de inlichtingenplicht wordt aangesloten bij de wetenschap en het kennisniveau van degene die zich als belangenhartiger heeft gepresenteerd. [11] Eiser had redelijkerwijs op de hoogte moeten zijn van de feitelijke verblijfplaats van betrokkene, mede nu hij extra reisgeld overmaakte naar haar en hij inzicht had in haar bankafschriften.
De rechtbank concludeert dat Orionis gehouden was betrokkene een boete op te leggen [12] . Naar het oordeel van de rechtbank is de hoogte van de boete evenredig aan de ernst van de overtreding en de mate van verwijtbaarheid. De boete is verder afgestemd op de draagkracht van betrokkene. De opgelegde boete is naar het oordeel van de rechtbank passend en geboden. Gesteld noch gebleken is verder van dringende redenen die aanleiding moeten geven om af te zien van het opleggen van de boete.

Conclusie en gevolgen

15. De beroepen zijn ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van C.M.A. Groenendaal, griffier, op 15 oktober 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
Artikel 8
1. Een ieder heeft recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.
2. Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
Participatiewet
Artikel 17
1. De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Artikel 18a
1. Het college legt een bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van de verplichting, bedoeld in de artikelen 17, eerste lid, of 36b, vierde lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen. Indien de feiten en omstandigheden, bedoeld in de artikelen 17, eerste lid, of 36b, vierde lid, en artikel 30c, derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen niet of niet behoorlijk zijn medegedeeld of de gegevens en bewijsstukken, bedoeld in artikel 30c, tweede lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen niet of niet behoorlijk zijn verstrekt en deze overtredingen opzettelijk zijn begaan, bedraagt de bestuurlijke boete ten hoogste het bedrag van de vijfde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. Indien de feiten en omstandigheden, bedoeld in de artikelen 17, eerste lid, of 36b, vierde lid, en artikel 30c, derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen niet of niet behoorlijk zijn medegedeeld of de gegevens en bewijsstukken, bedoeld in artikel 30c, tweede lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen niet of niet behoorlijk zijn verstrekt en deze overtredingen niet opzettelijk zijn begaan, bedraagt de bestuurlijke boete ten hoogste het bedrag van de derde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
2. In dit artikel wordt onder benadelingsbedrag verstaan het bedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in de artikelen 17, eerste lid, of 36b, vierde lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan bijstand of studietoeslag als bedoeld in artikel 36b is ontvangen.
(…)
7. Het college kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
Artikel 54
1. Indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent, kan het college het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken opschorten:
a. vanaf de eerste dag van de periode waarop het verzuim betrekking heeft, of
b. vanaf de dag van het verzuim indien niet kan worden bepaald op welke periode dit verzuim betrekking heeft.
2. Het college doet mededeling van de opschorting aan de belanghebbende en nodigt hem uit binnen een door hen te stellen termijn het verzuim te herstellen.
3. Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien anderszins de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.
4. Als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, kan het college na het verstrijken van deze termijn het besluit tot toekenning van bijstand intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.
Artikel 58
1. Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
(…)
8. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het college besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
Boetebesluit socialezekerheidswetten
Artikel 2
1. Indien als gevolg van overtreding van de inlichtingenverplichting sprake is van een benadelingsbedrag, worden bij de vaststelling van de hoogte van de bestuurlijke boete de uitgangspunten in het tweede tot en met het tiende lid in acht genomen.
2. Indien de inlichtingenverplichting opzettelijk is overtreden, wordt de bestuurlijke boete vastgesteld op 100 procent van het benadelingsbedrag.
3. Indien sprake is van grove schuld ten aanzien van de overtreding van de inlichtingenverplichting, wordt de bestuurlijke boete vastgesteld op 75 procent van het benadelingsbedrag.
4. Indien geen sprake is van opzet of grove schuld ten aanzien van de overtreding van de inlichtingenverplichting, wordt de bestuurlijke boete vastgesteld op 50 procent van het benadelingsbedrag.
5. Indien sprake is van verminderde verwijtbaarheid ten aanzien van de overtreding van de inlichtingenverplichting, wordt de bestuurlijke boete vastgesteld op 25 procent van het benadelingsbedrag.
(…)
10. De stelplicht en bewijslast van feiten en omstandigheden die aanleiding kunnen geven voor verlaging van de bestuurlijke boete rust op betrokkene. Indien het bestuursorgaan op de hoogte is van bijzondere omstandigheden, wordt bij het opleggen van de bestuurlijke boete daarmee rekening gehouden.
Artikel 2a
1. Bij de bepaling van de hoogte van de bestuurlijke boete wordt de mate waarin de gedraging aan de betrokkene kan worden verweten beoordeeld naar de omstandigheden waarin betrokkene verkeerde op het moment dat hij de inlichtingenverplichting had moeten nakomen.
2. Bij de beoordeling van de mate waarin de gedraging aan de betrokkene kan worden verweten, leiden in ieder geval de volgende criteria tot verminderde verwijtbaarheid:
a. de betrokkene verkeerde in onvoorziene en ongewenste omstandigheden, die niet tot het normale levenspatroon behoren en die hem weliswaar niet in de feitelijke onmogelijkheid brachten om aan de inlichtingenverplichting te voldoen, maar die emotioneel zo ontwrichtend waren dat hem niet volledig valt toe te rekenen dat de inlichtingen niet tijdig of volledig zijn verstrekt;
b. de betrokkene verkeerde in een zodanige geestelijke toestand dat hem de overtreding niet volledig valt aan te rekenen;
c. de betrokkene heeft wel inlichtingen verstrekt, die echter onjuist of onvolledig waren, of heeft anderszins een wijziging van omstandigheden niet onverwijld gemeld, maar uit eigen beweging alsnog de juiste inlichtingen verstrekt voordat de overtreding is geconstateerd, tenzij de betrokkene deze inlichtingen heeft verstrekt in het kader van toezicht op de naleving van een inlichtingenverplichting;
d. de overtreding van de inlichtingenverplichting of de hoogte van het benadelingsbedrag is mede te wijten aan het bestuursorgaan dat bevoegd is de bestuurlijke boete op te leggen, of
e. er is sprake van een samenloop van omstandigheden die elk op zich niet, maar in hun onderlinge samenhang beschouwd wel leiden tot verminderde verwijtbaarheid.
Beleidsregels terug- en invordering Orionis Walcheren
Artikel 2
Het dagelijks bestuur maakt, naast de verplichtingen die rechtstreeks uit de wet voortvloeien, gebruik van de bevoegdheden, zoals deze in de PW en de IOAW/IOAZ aan het dagelijks bestuur zijn gegeven tot:
a. het opschorten, herzien of intrekken van het besluit tot toekenning ingevolge artikel 54, lid 1, 3 en 4 PW en 17, lid 1, 3 en 4 van de IOAW/IOAZ;
b. het terugvorderen van ten onrechte verleende bijstand zoals neergelegd in de artikelen 58, lid 2 en artikel 59 PW en artikel 25, lid 2 en 3 en artikel 26 IOAW/IOAZ;
Artikel 4
Het dagelijks bestuur ziet slechts af van terugvordering vanwege dringende redenen, indien bijzondere omstandigheden in het individuele geval ertoe leiden dat de (mede)belanghebbende minderjarige gezinsleden in dusdanige behoeftige omstandigheden verkeren dat afzien van (verdere) terugvordering onvermijdelijk is.
Artikel 22
Het dagelijks bestuur kan in de gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien, dan wel in gevallen waarin toepassing van deze beleidsregels leidt tot onevenredig nadelige gevolgen voor de belanghebbende, besluiten om op individuele gronden van deze beleidsregels af te wijken.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 20 februari 2024 (ECLI:NL:CRVB:2024:327).
2.Bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 4 juli 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2284).
4.Bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 8 mei 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:1376) en 19 mei 2023 (ECLI:NL:CRVB:2023:973).
5.Bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 15 december 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:3231).
6.Bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 31 december 2007 (ECLI:NL:CRVB:2007:BC1813).
7.Bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 27 oktober 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:3760) en
8.Bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 3 september 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:2935).
10.bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 21 januari 2021 (ECLI:NL:CRVB:2021:145).
11.Bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 27 oktober 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:3760) en
12.bijvoorbeeld de uitspraken van de CRvB van 28 maart 2023 (ECLI:NL:CRVB:2023:584) en