In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 april 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Veere beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [adres] te [plaats], vastgesteld op € 1.178.000 per 1 januari 2020. Belanghebbende, eigenaar en gebruiker van het object, had bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling en de daaropvolgende aanslagen in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2021. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar niet in strijd heeft gehandeld met artikel 40 van de Wet WOZ en dat de heffingsgrondslag voor de aanslag OZB gebruiker niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank oordeelt dat de recreatiewoningen niet onder de woondelenvrijstelling vallen, omdat deze in de kortdurende verhuur waren en niet als reguliere woningen werden verhuurd.
Daarnaast maakt belanghebbende aanspraak op schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn met ongeveer 13 maanden is overschreden en kent een schadevergoeding van € 150 toe. De rechtbank wijst erop dat de vergoeding van immateriële schade en proceskosten rechtstreeks aan belanghebbende moet worden betaald. De uitspraak wordt openbaar gemaakt en partijen worden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.